41
Gemoedelijkheid hebben we altijd zooveel mogelijk betracht, vooral tegenover het publiek, zoo onder
handbereik aan de lijn. Zoo nu en dan is het er wel eens heet van langs gegaan. Het lastigste waren ze
altijd in Delft, maar vooral in Schiedam. Eenmaal heb ik daar een mooien kans gehad, om door een
grooten bootwerker, geheel volgens de regelen van de kunst te worden afgedroogd. Een, doorbraak van dit
heerschap naar de kleedkamer werd nog net op tijd verijdeld, waarna hij in pittig gekruid Nederlandsch
beloofde „buiten" te zullen wachten. Onder sterk supporters-geleide, aan ieder kant een van onze „cham
pion fighters" a la Hans Huurnink, begon daarna de aftocht van het terrein. Nog geen 25 meter onderweg
werd ik van achter in m'n rug besprongen, met „vol gewicht" boven op m'n schouders. Stijf van de schrik
liet ik m'n koffer vallen.... en draaide me om op het ergste voorbereid.... om een oogenblik later in de
grijnzende snuit van „Pinkelhoutje" (Jantje Ascherman) te kijken, met een stelletje spelers schaterend van
het lachen, er omheen.
Tableaumet de dood-en-verderf-aanbrengende bootwerker veilig opgeborgen in de ba jus.
Ben ik er dus van de gevaarlijkste kant nogal keurig doorgezwijnd, minder mooi verging het me
eenmaal in Dordrecht bij D.F.C. Het terrein stond op dien dag blank van het water. Na lang heen en
weer praten werd besloten om toch maar te spelen. Aan de lijn stond je tot aan de enkels in de modder,
zoodat wanneer je eenmaal stond van wegkomen bijna geen sprake was. Dal werd me toen noodlottig Bij
D.F.C. speelde Bas Schwang linksbuiten, een tamelijk wilde speler nogal. Een van het soort dat met den
kop naar den grond loopt. Op een gegeven oogenblik kwam deze speler als een razende Roland langs de
lijn rennen met den bal. Het gevaar te laat ziende aankomen kon ik niet meer uit de voeten, met het gevolg
dat Schwang me met z'n harden kop precies midden in m'n grens trof. Een kopstoot die me languit achter
over in den modder vloerde en de grensrechter gewoon voor een poosje „buiten westen" bracht.
Gelukkig werd de wedstrijd door nog geen 50 menschen bijgewoond, want heusch het was „geen
gezicht We verloren dik, maar een „gijn" op de thuisreis en „gevoerd" dat ze me hebben....
Voor je genoegen moet je op stuk van zaken toch eigenlijk ook iets over hebben.
Een interview met me zelf heeft uitgemaakt dat de wedstrijd tegen Amstel op 7 April 1918 in het knusse
oude Stadion de belangrijkste van mn „loop"-baantje bij A.F.C. is geworden. Waarom ben je dan tot die
conclusie gekomen. Welomdat die laatste wedstrijd van het seizoen voor ons de beslissing moest
brengen voor het kampioenschap van de z.g. Margarine-eerste-klas,omdat we diezelfde wedstrijd in
het midden van de competitie al eenmaal eerlijk met 4—0 gewonnen hadden, toen de tegenpartij 10 min.
voor het einde het veld uitliep vanwege den regen, die al 80 minuten daarvoor óók niet lekker uit de lucht
was gevallen.... omdat de Bond, ra, ra, wat is dat, toch overspelen gelastte.... omdat onze jongens dien
middag geen enkel doelpunt maakten, ofschoon ze Amstel met huid en haar konden opeten,omdat Bor
éen minuut voor het einde een corner van de doellijn weggrabbelde, een juweel van een staaltje keepers
talent, dat ons precies voor de nederlaag behoedde,.omdat Willem Eymers, voor het eerst een wedstrijd
bij ons floot en niet de minste notitie van je nam, weliswaar ook niet toen je tegen het einde van de match
ovei je zenuwen heen, hielp uittrappen op een manier, die de spuigaten uitliep, omdat A.F.C. tenslotte met
een 0—0 uitslag op dat moment het toppunt van haar voetbalglorie bereikteomdat heel A.F.C. met
Schaf aan het hoofd nog nooit zoo „geknepen" had,.... omdat de spanning van een vol seizoen nog dien
zelfden avond haar einde vond op een spontaan feestdiner bij Kras, waarbij ca. 80 deelnemers, in onge
kunstelde welverdiende feestvreugde aanzaten.
Een onvergetelijke dag uit je voetbal-herinneringen!'
Het is logisch dat door het nauwe contact met de groote serie van spelers, die in al die jaren voor het
eerst zijn uitgekomen, als vanzelf door je brein schiet, welke „keien" mettertijd aizoo voor A.F.C. zijn
uitgekomen.
Nu zal de redacteur me een groot genoegen doen om me eenmaal een „hobby toe te staan en z'n
blauw potlood even in rust te laten. Uit dat tijdperk van successen, wil ik dan het volgende elftal samen
stellen, waarin uit de latere periode alleen Charles een plaats wordt toegedacht, omdat daarmede dan
tevens wel aangegeven worden de beste spelers die voor ons uitkwamen tot op den dag van ons 40-jarig
jubileum. Deze eerelijst zou er dan als volgt uit zien:
Bornemann
Post Doets
Fischer Kooy v. Klaveren
Willem Welsch de Graaf Togneri Lungen de la Bey
Een „lief elftalletje", waarbij nog een rij reserves als Huese, Jansen, Tates, Delsen, Addicks, Heimig en
Piet Bos van den lateren tijd, niet te vergeten.
Als ik na deze „vrije afwijking" nog even de draad van m'n opdracht weer probeer op te visschen,
dan wensch ik dat de jonge garde wederom een tijdperk gaat inluiden van roemrijke voetbal-successen.
Op het gouden jubileum van A.F.C. wensch ik verder een „vaste grensrechter van het eerste", die
met overtuiging een nieuwe serie voetbalsterren aan de eerelijst kan toevoegen, die met evenveel vreugde
voor zichzelf kan terugzien op de onafgebroken reeks van sportieve genoegens, als het baantje aan de lijn
voor de Amsterdamsche Football Club, die verschaften aan
JAN PRENT.