De onderstaande column is de tweede uit een reeks die dit sei zoen in het kader van het 100-jarig bestaan van de AFC in de Schakel zal verschijnen. Het betreffen hier stukjes die een aan tal essentiële aspecten van het voetbal in historisch perspectief zetten. Eerder verscheen De Voetbalschoen. Deze keer: het spelsysteem. SCHIJNBEWEGINGEN Zaterdagochtend op een half veld. F-junioren spelen het mooiste en tegelijkertijd het meest primitieve voetbal. Een spelertje van zes jaar die nog onbevangen een bal tegemoet treedt. Eenmaal aan de bal probeert zo'n dreumes zo snel mo gelijk de bal het vijandelijke doel in te dribbelen. Als hij ten minste weet wat een vijandelijk doel is. Het functioneren in een team is nog veel te moeilijk, laat staan dat er een bal wordt afgespeeld. De lange pass zit nog niet in de kinderbeentjes. Hun fysieke en geestelijke hoedanigheid dwingt een F-je tot een spel van dribbelen, balletje afpakken en kluitjesvoetbal, waarbij het begrip buitenspel vooralsnog ontbreekt. Pas later, wanneer de moeders langs de kant allang vervangen zijn door de vaders en de spelertjes via de E, D, C B en A junioren zich een weg omhoog banen, wordt duidelijk hoe het spelletje echt gespeeld moet worden. Zouden we echter rond 1850 bij een wedstrijd langs de lijn hebben gestaan, dan zouden we hetzelfde beeld hebben ge zien als de F-jes van nu. Een bal doorgeven aan een me despeler was uit den boze en de pass was nog niet uitgevon den. Elke speler trachtte naar voren te dribbelen totdat hij op zijn weg een tegenstander aantrof die hem de bal afhandig wist te maken. Indien dat inderdaad gebeurde, waren de bij de dribbel meegerende ploeggenoten ter plekke om de bal te heroveren en zelf aan een dribbel te beginnen. Niemand had een vaste taak, de tien veldspelers waren gelijkwaardig en functioneerden in het geheel niet als team. Na verloop van tijd kreeg men toch in de gaten dat enige taktiek de kans op winst sterk bevorderde en werden uit de 0-0-10 opstelling langza merhand spelers naar achteren (back!) gehaald om de doel man te assisteren. 0-0-10 werd snel vervangen door 1-0-9, sommige ploegen waagden zich aan een 1-1-8 opstelling (met een zogenaamde half-back), terwijl het dribbelsysteem zeer gebaat bleek bij een 1-2-7 systeem. Het spel nam een volledig andere wending, toen rond 1880 zo leert de historie— bij een Schotse club genaamd Queen's Park het afspelen/passing werd bedacht. Het singuliere drib- belspel was hier niet tegen bestand en de enige manier om succesvol tegen passende teams ten strijde te trekken was dezelfde manier van spelen aan te wenden. Terstond veran derde het kluitjesvoetbal in een spel waarbij spelers zich meer homogeen over het veld verdeelden. De eenzame verdediger kon rekenen op extra hulpen middenveld werd met een speler versterkt: zie daar de geboorte van het evenwichtige pirami dale 2-3-5 systeem (met kanthalfs, rechts- en linksbinnen, rechts- en linksbuiten), dat het heel lang zou uithouden. In 1925 werd echter de buitenspelregel aangescherpt (niet drie maar twee spelers dienden tussen aanvaller en doel te staan op het moment dat hem de bal werd aangespeeld), waardoor er meer doelpunten gescoord werden dan ooit. Het werd dui delijk dat twee backs niet meer voldeden en er meer spelers zich van een verdedigende taak moesten kwijten. De veran dering van de spelregel bracht zo een geweldige ommekeer in het toen vigerende spelsysteem. Eerst nog werd een variant op het 2-3-5 systeem geprobeerd: het slingerbacksysteem kende een aanvallende spil die het verdedigen van de mid- voor aan een stopperback overliet. De andere (slinger)back had daarbij een vrije verdedigende rol. Beroemd werd het sys teem met drie backs, het WM- of stopperspilsysteem (3-4-3), dat via een opstelling met vier achterhoedespelers (4-2-4) evolueerde naar een positionering met vijf verdedigers, het Zwitserse of grendelsysteem. De laatstgenoemde 5-3-2 tak tiek, voorzag in een zogenaamde libero, die vrij was om te gaan en te staan waar hij wilde, zolang hij maar ingreep op het moment dat de andere verdedigers dat nalieten of niet in staat waren te doen. Ook op de Nederlandse velden ontwikkelden zich libero's, Ausputzersen sweepers van faam. In Italië werd de spelvorm, vooral door toedoen van de zwakkere clubs, ge sublimeerd tot het (in)fameuze catenaccioeen zeer defensief schema, dat het kijkplezier niet ten goede kwam. In de moderne tijd is het voetbal gelukkig meer gericht op de aanval. De evolutie van de spelsystemen mondden uit in slechts het 4-3-3- of 4-4-2 systeem. Hierna bleken de wijze in zichten van o.a. Michels en Cruyff niet uit te gaan van het sys teem zelf, maar van de taak van de speler in het algemeen. Een voetballer moest zowel een aanvaller als verdediger kun nen zijn: het totaalvoetbal. Het Nederlands elftal en Ajax vero verden hun grootste successen met deze totaalspeelwijze. Ook in 1995 zijn de meeste clubs van Hollandse bodem, waar onder AFC, nog steeds navolgers van het totaalvoetbal. Het punt is alleen dat het totaalvoetbal iets meer intelligentie en vooral conditie van de spelers eist. Naarmate de leeftijd van de spelers en de wedstrijd dan vorderen, wordt teruggegre pen op de oudere spelsystemen. Na 90 minuten is er bijvoor beeld bij de Zaterdag 5 nog maar één iemand in staat om naar voren te dribbelen. En zo wordt in twee keer vijfenveertig mi nuten afgedaald naar het spelsysteem van de F-jes. En dat is natuurlijk ook een prachtige taktiek, om in één en dezelfde wedstrijd pakweg drie keer van systeem te veranderen. Suc ces soms verzekerd. NICKY HEKSTER VIER GAAT VOOR DRIE (2) Het kan verkeren. Op Goed Genoeg is het geroezemoes niet van de lucht. Het roemruchte zondag 4 beleeft zware tijden. Na twee wedstrijden waren de geluiden nog zeer positief. Nu, drie verloren (normaal goed voor twee seizoenen) weken later, lijkt het kommer en kwel. Hoe kan dat gebeuren? Hoe is deze spectaculaire ommezwaai tot stand gekomen? Aan de trainingsopkomst kan het niet liggen, deze is nog net zo droevig als vorig jaar. Ons commitment om minimaal één keer te trainen geldt nog steeds per week en niet per maand. Ons zelfvertrouwen dan, heeft dit soms een deuk gekregen? Ook dat niet. Nog steeds mogen onze huisgenoten vrijdag- en zaterdagavond niet bellen of gebeld worden. Stel dat de tele foon in gesprek is net op het moment dat Henny Kottmann tot inzicht is gekomen en belt. Ons geluk, laat dat ons in de steek? Dat zou wat al te eenvou dig zijn en zou betekenen dat wij de vorige jaren door geluk kampioen geworden zijn. Dat we de laatste vier wedstrijden voor het kampioenschap zes keer een bal van de doellijn ha len, betekent dat de mensen op de juiste plek staan. Dat wij in die wedstrijden acht penalties meekrijgen en geen één tegen, betekent dat wij betere maatjes zijn met de scheidsrechter. Dat de tegenstander zeven keer in eigen doel schiet, betekent dat wij ze onder grote druk hadden. Maar geluk? Nee, dat kan er bij ons niet in. Blessures? Aiii, daar wordt de achilleshiel van het team ge raakt. Een ware blessuregolf teistert het vierde zoals de or kaan Opal dat met Florida deed. Telkens vier basiskrachten missen blijkt in deze klasse gewoon te veel. Niets ten nadele van de wisselspelers en de vaste krachten. Individueel levert een ieder nog steeds prestaties van formaat. Maar de syner- 6

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1995 | | pagina 6