INS OUTS
ten doen. Je moet je realiseren dat je van mij ook één en an
der zult moeten accepteren. Trouwens, we zullen elkaar
vaak en veel moeten corrigeren. Als dat allemaal lukt ben ik
ervan overtuigd dat het een goed jaar wordt. En dan zijn we
eindelijk eens af van dat gezeur over een kampioenschap
van al die Gouden Ballen....".
GERARD TREBERT
ROOD WIT UIT
Zo'n dertien jaar geleden al weer moest ik 'aan de bril'. Mijn
vrouw wist zeker dat alle oogartsen wachttijden van
minstens zes weken hadden en maande mij tot spoed.
Ze had ongelijk: op één der grachten stapte ik ergens bin
nen en een vriendelijke juffrouw deelde mede, dat ik meteen
kon worden geholpen, als ik tenminste op mijn beurt wilde
wachten. In de wachtkamer zat een man van een jaar of
veertig met vreemde ogen. "Een beetje louche", dacht ik.
De man verdween, en een 10 minuten later mocht ik.
Mijn oogdruk bleek uitstekend. "Te hoge bloeddruk hebt u
in ieder geval niet", zei de dokter en knikte mij bemoedi
gend toe. Ik waagde het te antwoorden dat ik juist aan de
Hygroton had moeten beginnen, maar dat hoorde hij schijn
baar niet, omdat hij te druk met mijn ogen bezig was.
De volgende morgen deden mijn ogen pijn en toen ik in de
spiegel keek zag ik diezelfde louche uitdrukking in mijn
ogen als bij de man, die de vorige dag bij de oogarts had ge
zeten.
Nu was dit op een zaterdag en AFC zou vriendschappelijk
tegen Rood Wit (met een vond ik geweldige keeper,
ene Jansen) spelen.
Maar mijn ooguitdrukking werd zo vreemd, dat mijn vrouw
besliste met mij naar de huisarts te gaan. "Ja....", zei deze,
"ja, ik zal u onmiddellijk naar de VU sturen, want ogen....,
niets is zo teer als ogen. U bent wel een paar uur kwijt, maar
dat doet er niet toe".
Buiten zei ik tegen mijn vrouw: "Als ik maar naar Rood Wit
kan, dat is de hoofdzaak". "Nee", was haar antwoord, "ik
moet mama ophalen en moet dus de auto hebben. Dat heb
ik je toch verteld?" "Oh ja, dat is ook zo", zei ik, de gebrui
kelijke taktiek volgend van mannen, die niet altijd even aan
dachtig naar hun vrouw luisteren. Verder zweeg ik, want wat
kan een man beter doen dan zwijgen, als het over zijn
schoonmoeder gaat?
In de VU werd ik geheel tegen verwachting snel geholpen.
"Ik ga op de fiets", zei ik.
Hoewel daar absoluut niets van in kwam volgens mijn
vrouw, stapte ik een paar uur later toch op. Dat mijn vrouw
mij voor gek verklaarde is eigenlijk overbodig te vermelden.
Nu weet ik niet of u met een flinke tegenwind wel eens van
Amstelveen over de Schellingwouder bruggen naar het
Rood Wit terrein hebt gefietst, maar ik verzeker u, het is een
hele opgaaf. Het wonderlijke doet zich daarbij voor dat, als
één der bruggen genomen is, een bordje 'Amsterdam-
Noord' inderdaad geheel de andere kant opwijst, dus terug.
"Dat doe ik niet", zei ik hardop, want ik praat graag in mij
zelf. Ik besloot dus de snelweg te nemen en ja hoor, aan de
andere kant kwam een politiewagen aan. Juist toen ik
dacht: "Ze hebben me niet gezien", kwam de wagen voor
mij rijden en deed mij stoppen. "U rijdt op de snelweg", zei
de agent, die waarschijnlijk wel brigadier zou zijn. "Dat weet
ik", antwoordde ik. "Maar er stond een bordje op het
fietspad, dat ik terug moest. Ik kom nooit in Amsterdam-
Noord, maar één ding weet ik zeker: het ligt niet de kant op
die werd aangegeven". De agent keek mij langer in de ogen
dan normaal het geval is en zei toen: "Weet u wat? U rijdt
gewoon door. Dan doen wij ons zwaailicht aan en rijden
langzaam achter u; als u dan voorzichtig rijdt, kan er weinig
gebeuren. Aan het eind van de snelweg moet u dan voor
zichtig oversteken, want daar loopt dan het fietspad weer.
Maar wel voorzichtig, hoor!", voegde hij er bezorgd aan toe.
Ik begreep het: voor zich zag hij een vermoeide oudere man
met vreemde ogen.
Zo gezegd, zo gedaan. De agenten zwaaiden nog toen onze
wegen ons scheidden. Maar eenmaal op het fietspad zag ik
dat dit met grote blokken even verderop was afgezet. Ik was
laat en besloot de hoofdweg weer te nemen. Na weinige me
ters afgelegd te hebben zag ik het politiewagentje een eind
verderop voor het stoplicht wachten; ze gingen linksaf. Maar
neen, ze keerden toen het stoplicht op groen sprong.
"Nu hang ik", wist ik zeker. Zij kwamen naderbij en ik keek
fier (maar wat is fier met zulke ogen?) naar ze op. En
waarempel, ze zwaaiden weer!
De wedstrijd was afgelast.
MUIS
Relikwie
Tijdens het jaardiner in Maastricht overhandigde oud
voorzitter en erelid Jan van Dijk met enige toepasse
lijke woorden aan captain Theo van Seggelen een
AFC-vaantje uit zijn persoonlijk archief. Het bleek een
uniek relikwie uit het jaar 1969, toen AFC op het punt
stond landskampioen te worden, maar het in de
beslissende wedstrijd tegen Middelburg net niet haal
de. Niettemin vermeldt de tekst op het vlaggetje 'AFC
landskampioen 1969'.
Jan van Dijk verzocht Van Seggelen het vaantje in de
kleedkamer van het eerste elftal op te hangen tot
voortdurende stimulering en een mogelijk wel
geslaagde eindsprint, twintig jaar na dato.
De AFC-captain aanvaardde het markante geschenk
in dankbaarheid en zegde alle gewenste medewer
king toe!