F. JONGKIND
C. J.D. SIERHUIS
J. W.
MAKELAAR
ClectAa-tecAnilcA Iftwiexm
MAATKLEERMAKERIJ
DE LAIRESSESTRAAT 133, AMSTERDAM-Z.
TELEFOON 72.93.15
BequnstiQinQ van onze aöveRteeRÖeRS, houöt öe schakel m stanö
Ik ben er zeker van dat onze geachte
Pickelaar dit ook weet en ik ben er
daarom nog zekerder van, dat de nestor
van het gezelschap hem in zijn hart er
niet van overtuigd heeft, dat alles wat
spelregel-technisch geoorloofd is, óók
sportief is.
MAX DE BRUIN.
(Jan Steensma vraagt mij beleefd
zoals hij is - „eventueel om commen
taar". Dat eventueel is ontroerend.
Als ik eerst op de brief van Galavazi
mag ingaan (hoe vaak hebben wij de
journalistieke degen al gekruist) dan is
het van de aftrap 1—0 voor Galli. Hij
gelooft mij op mijn woord, dat zelfs
sportmensen en sportjournalisten ver
standig hebben gedebateerd. Die zit.
Voor het overige meen ik, dat onze oud
voorzitter het wel min of meer eens is
met hetgeen de nestor aan onze borrel
tafel te berde bracht. Ik zou echter één
opmerking willen maken. Galli schrijft:
„Waarom zou trouwens een mens, die in
het dagelijks leven voortdurend gecon
fronteerd wordt met lieden, die op de
rand van wettig en onwettig balanceren
en naarstig naar mazen in de wetten
speurend, naïevelijk verwachten dat die
zelfde lieden in de sport als de zuiverste
altruïsten optreden?"
En nu geloof ik, dat dit te scherp is
gesteld. Altruïsme is (volgens Winkler
Prins, deel I, pag. 227, mijn cadeau van
de A.F.C.-ers toen ik 60 jaar werd, waar
aan Galli zelf heeft meebetaald): „het
rekening houden met, resp. zich wijden
aan de belangen van anderen." Ik ge
loof echt niet dat de „sportbeoefening
ten doel heeft zich te wijden aan de be
langen van anderen" en om dit te be
seffen en te erkennen, behoef je heus
niet „geconfronteerd te worden met men
sen, die op de rand van wettig en on
wettig balanceren of naar mazen in de
wetten speuren."
Van harte onderschrijf ik Galli's stand
punt dat het bij de club om de punten
gaat maar dat de speler moet denken
aan het gulden spreekwoord: „Wat gij
niet wil dat U geschiedt, doe dat ook een
ander niet."
En dan kom ik welhaast „vanzelf" op
de brief van Max de Bruin, omdat ik
het met hem volslagen oneens ben en
het wél eens ben met Galavazi's redene
ring: „het gaat tenslotte om de punten
voor de club." Neen, zegt Max de Bruin,
het gaat bij de profs om de knikkers en
bij de amateurs om het spel. Ik meen dat
hier de zaak te simplistisch gesteld
wordt. Ik geloof niet om één voor
beeld te noemen dat de spelers van
Feijenoord aan „de knikkers" dachten
toen zij in Antwerpen met 1—0 van
Vasas wonnen voor de Europa-Cup.
Toen hadden zij de echte speelvreugde
van het winnen. En als wij op 21 oktober
met twee floddergoals onverdiend tóch
nog van H.F.C. hadden gewonnen, dan
had heel A.F.C. (óók Max de Bruin) op
zijn kop gestaan.
Wij spelen het spel, maar met de
bedoeling om te winnen. Waarom
zijn de A.F.C.-leden zo blij en zo trots?
Omdat zij in de Schakel zich zitten te
verkneukelen om de standen. Waarom
zitten wij op Goed Genoeg? Omdat het
stadsbestuur en andere geldgevers ons
vertrouwen, omdat wij sterk zijn. Dat
klinkt in sommige amateur-oren mis
schien een beetje hard, maar zo is het
nu eenmaal. Kampong en Concordia zou
den bij B. en W. van Utrecht en Delft
niet het gehoor hebben gehad, dat
A.F.C. bij het stadsbestuur van Amster
dam wel heeft gekregen.
Maar de Bruin brengt naar voren, dat
het er ons toch eigenlijk om ging, dat
men bij „maximale uitbuiting der spel
regels althans niet onsportief is." Het
ging ons echter niet om uitbuiting, maar
om toepassing van de spelregels. Dat is
heel wat anders.
De om met Max de Bruin te spreken
„spirit of the game" is m.i. uitslui
tend het zich neerleggen bij overwinning
of nederlaag zonder er verder over te
discussiëren. De borrel na bijvoorbeeld
A.F.C—H.F.C. 0—1 mag niet slechter
smaken dan wanneer die uitslag 2—1
was geweest.
„Aanhakend op het artikel van de Heer
Wijnand over de vraag wat onder
sportiviteit kan worden geplaatst zou
ik dit willen zeggen.
Op een dag speelde ik mee in het
tweede zaterdagmiddagelftal, tegen, in
dien ik het goed heb „De Meteoor". Wij
waren volledig in tegenstelling tot onze
tegenpartij. Zij kwamen op met acht
man. Na ongeveer een kwartier spelen
stonden we zonder veel moeite met 4—0
voor. Indien wij met dezelfde allure had
den doorgespeeld zouden we elke aanval
met een doelpunt hebben kunnen afron
den. Wat mijn medespelers toen dachten
weet ik niet toen het zo makkelijk af
ging, maar mijn gedachtengang was toen
de volgende:
Elke bal die ik vrij kreeg toegespeeld
zou ik er al dan niet kunnen inschieten.
Was het raak, dan zou naar mijn me
ning het enthousiasme van onze tegen
standers met elk tegenpunt zakken. Dus
zo redeneerde ik, kunnen we beter niet
elke bal keihard inschieten, maar bepaal
de handelingen verrichten waar je an
ders niet aan durft te denken. B.v. een
boogbal over de doelverdediger heen spe
len, die dan ook meestal mislukte, omdat
we ook maar amateurs zijn. Naar aanlei
ding van deze schijnbare nonchalance
kregen we commentaar van enkele toe
schouwers, o.a. dat we prutsers waren
etc. Ik maakte toen een opmerking tegen
één van mijn medespelers, beter een
„prutser" dan dat de tegenpartij alle
moed gaat verliezen. Want alle respekt
voor deze acht man, ze vochten fel terug.
En even later kreeg ik waar voor mijn
zienswijze, daar de linkshalf van de
tegenpartij tegen een van zijn medespe
lers zei „dat het hem toch meeviel, met
betrekking tot de achterstand, en dat
tegen elf man. En prompt gingen ze er
nog harder aan trekken.
ik wil hier alleen maar mee zeggen,
dat aan de ene kant wij het een tikkeltje
licht opnamen met door bepaalde ballen
anders te verwerken dan de manier waar
op een doelpunt moest worden gemaakt.
Pluspunt was in ieder geval, dat we een
lekker partijtje hebben gevoetbald zon
der dat de overwinning in gevaar kwam.
Dus beide partijen tevreden.
Derhalve de conclusie trekkende; dat
wij in de ruimste zin van het woord
sportief zijn geweest en aan de engere
betekenis van het woord kan dan het
bordje onsportief worden gehangen.
Maar dit laatste wordt weer opgeheven
door het feit, dat de tegenpartij slechts
met acht man aantrad, in plaats van de
regulaire elf.
SINÖT.
Sportterreinverlichtingen
Geluidsversterkingsinstallaties
Installateur erkend door het G.E.B.
LOMANSTRAAT 58 - TELEFOON 719585 - AMSTERDAM-Z
3