Sportiviteit wvmrm m poolt allen mee, het is voor a.f.c. DE SELL KEUKEN IVTct dit artikeltje in het Mixed-Pickles- kader van de vorige maand heeft onze Pickelaar de pennen van de leden, voor zover niet bevroren, weer eens doen leegs tromen. Niet alleen van onze leden, want ook de Heer van der Werff, redacteur van het orgaan van de Landelijke Bond van Amateurs, heeft zich over hetzelfde on derwerp met Jo Wijnand in verbinding gesteld. De stukken van Galli en Max de Bruin waren tijdig genoeg in mijn bezit om ze nog even aan Jo voor te leggen. De reactie van Hemmy Sinot was dat niet, maar ik meen U toch ook zijn kijk op de zaak (althans op een deel ervan) te mo gen voorleggen. Eerst dus Galli en Max, dan Jo's re pliek en daarna Hemmy Sinot. „Waarom zouden wij Jo Wijnand niet op zijn woord geloven, dat zelfs sport mensen en sportjournalisten aan de bor reltafel verstandig over „sportiviteit" heb ben gedebateerd? Waarschijnlijk waren zij al voortijdig in oudejaarsstemming gekomen, die altijd iets van bewust of onbewust gewetensonderzoek heeft en dan kom je met jezelf wel eens in de knoop. Gaarne wil ik daarom proberen mijn visie op dat probleem te formuleren. Laten we eerst even nagaan, wat de ont wikkeling van dit woord is geweest. Voor zover ik weet en onze talenspecialist Nico moge mij corrigeren indien ik mij vergis is het woord sport een afkorting van het franse disport, dat weer via het oud-franse desport tot het latijnse werk woord disportare teruggaat. Dis heeft daarin de betekenis van „ont" en por- tare van „dragen". Ge begrijpt het nu wel: Disportare het ontlasten van de dagelijkse zorgen en narigheden, dus ontspanning naar lichaam en geest in Gods vrije natuur! Later noemde men iemand die veel van dergelijke ontspanning hield sportif en verbond daarmee eigenschappen als eer lijk, ruiterlijk, flink etc. Deze associatie leidde ertoe, dat men ook iemand die in het dagelijkse leven die karaktertrekken ten toon spreidde sportif (nederl. spor tief) vond en zo ontstond het begrip sportiviteit. Nu weten we tenminste waarover we het hebben. Al mijmerend wel niet aan de borreltafel, doch wel onder het ge nieten van het voor die tafel onmisbare pittige ingrediënt leek het mij toe, dat het aan de orde gestelde probleem voort durend simpeler werd en we voor de op lossing ervan, van de eenvoudige basis formule moesten uitgaan: sportief wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Mij dunkt, dat was klaar en duidelijk! Maar bij nuchter nadenken bleek de zaak toch niet zo simpel te wezen. Immers, vanaf Kaïn en Abel heeft de mensheid weinig begrip voor deze voortreffelijke levensregel getoond. Men gaf de voorkeur aan het recht van de sterkste, van de han digste, en de daaruit voortspruitende technische ontwikkeling is gemakkelijk van stenen vuistbijl tot waterstofbom te volgen. Om zich in de zich ontwikkelende samenleving tegen al te grove excessen van de grote jongens te beschermen, pro beerden al in de oertijd verstandige lie den voorschriften, verboden en strafwet ten aangepast aan tijd en plaats uit te vaardigen. Maar blijkbaar zijn er altijd overtreders en dezulken, die zover gingen als net niet verboden was, geweest. Zo zijn we dan aan de kern van Jo Wijnands probleemstelling gekomen. Naarmate de georganiseerde teamsporten van hun oorspronkelijke exclusieve doel stelling „ontspanning" vervreemdden en de belangstelling van familie en vrienden zich tot een veeleisend publiek ontwik kelde, verloochende ook in de sport het beestje zijn ware aard niet. Ook hier dus de noodzakelijkheid van regels en straf wetten enerzijds en het streven naar pun ten in het kader van wat net niet verbo den is anderzijds. Waarom zou trouwens een mens die in het dagelijks leven voortdurend geconfronteerd wordt met lieden, die op de rand van wettig en on wettig balanceren en naarstig naar mazen in de wetten speuren, naievelijk verwach ten dat diezelfde lieden in de sport als de zuiverste altruïsten optreden? Men mag dat betreuren, de feiten dwingen tot deze onontkoombare gevolgtrekking. Welnu, ik moet het dus met het waarschijnlijk door zijn levenservaring gerijpte-oordeel van die nestor aan Wij nands borreltafel eens zijn, zij het met één beperking waarop ik zo aanstonds terugkom. Benut dus maar rustig de strafschop die op een mogelijk foutief oordeel van de scheidsrechter berust, want met aan zekerheid grenzende waar schijnlijkheid doet de tegenpartij het straks tegen u óók. Hij is nu eenmaal het hoogste gezag en handhaver der wet. Al hoewel het de bedoeling is, bij cricket runs en bij voetbal doelpunten te maken, het gaat tenslotte om de punten voor de club, en wanneer de zich zwakker we tende partij binnen het kader der spelre gels door verdedigend spel aan de neder laag tracht te ontkomen, dan moet de tegenstander door nog beter spel die verdediging maar proberen te breken. Dat men de sport voor de beoefenaren en pu bliek op de duur daarmee vermoordt, is weer een andere zaak. Ik herhaal, die nestor heeft gelijk, maar alleen voor zover het om het be lang van de een teamsport organiserende club gaat. Maar voor zover het om de individuele houding en speelwijze van iedere speler afzonderlijk gaat en dit is mijn beperking zou ik hun die oude levensregel wel willen inhameren: wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Als jullie je daaraan houden, dan zult ge voor uzelf en voor uw club het prae- dicaat „sportief" verwerven. En het zal je in je verdere leven een veilig baken zijn. Afsluitende zou ik nog willen opmer ken: het is de gewoonte dat het publiek ijverig applaudiseert, als men bij een in gooi na opzettelijk uittrappen bij een on geval, de bal naar de tegenpartij werpt. Zou dit wellicht een uiting van de in het onderbewustzijn levende hunkering naar sportiviteit zijn? Helaas, gaat het daarbij slechts om een „ongevaarlijke" sportivi teit. Maar wat bij een werkelijk „gevaar lijke" sportiviteitStop, anders moet ik weer opnieuw beginnen! Aan alle lezers wens ik van ganser harte een Gelukkig en Sportief Nieuw Jaar toe." I .H. GALAVAZI. Geen tijd voor de „spirit of the game" Met veel belangstelling las ik het pro bleempje dat onze geachte Pickelaar ons, met al die vrije dagen rond de jaarwisse ling in het verschiet, in overweging gaf: „Wat is sportiviteit". Het selecte gezelschap verstandig deba- terende en borrelende heren werd het er over eens dat je sportief bent, wanneer je gaat tot zover de spelregels het toe laten. Juister ware het geweest om te stellen dat men bij de maximale uitbui ting der spelregels althans niet onsportief is. Of men bij die maximale uitbuiting het predicaat „een sportief man te zijn" verdient is een tweede. Ik vond het nogal teleurstellend, dat juist bij een debat over sportiviteit een punt als „the spirit of the game" eerst ter tafel kwam toen het klokje van ge hoorzaamheid reeds tikte. Onbegrijpelijk dat dit niet eerder werd aangevoerd. Waar gaat het immers om? Om de knikkers of om het spel? In de keiharde gelederen der prof divisies zijn de knikkers nummer één. De amateursport heeft zich naar ik meen, een ander doel gesteld: het spel. Getracht wordt dat spel te spelen in de best mo gelijke geest, al lukt het dan ook niet altijd. Uiteraard tellen daarbij ook de knikkers mee; in een competitie-bestel kan men het nu eenmaal niet zonder knikkers stellen. Het verschil zit in de wijze waarop de knikkers vergaard wor den. Als cricketer grijp ik natuurlijk terug naar de match H.C.C.—V.R.A., waarin V.R.A. van de 6J4 uur speeltijd geduren de ca. 5 uur beslag op het wicket legde. Reglementair geoorloofd! Maar waarom deed deze speelwijze van V.R.A. zoveel stof opwaaien? Omdat het niet the right spirit of the game was en in die zin niet sportief. De geest van het spel, ongeacht welk, laat zich immers niet reglementeren en het is absurd om met het spelregelboekje in de hand vast te stellen of een speler al dan niet sportief is. Dit hadden die debaterende sportheren m.i. behoren te weten. gebr. plieger heerlen, amsterdam

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1963 | | pagina 2