Qut, hoe maak jij't
Het jubelt
DE SELL
KEUKEN
Bequnstiqinq van onze aöveRteeRöeRS houöt öe schakel m stanö
r—
A.F.C.-ers, die wekelijks het oude honk
beklimmen zien dat natuurlijk niet meer,
maar de emigrant en in Den Haag wo
nen is een vorm van emigreren en niet
eens zo'n erg fijne wordt het vreemd
te moede wanneer hij, na jaren van af
wezigheid, de Wandelweg weer ziet. Een
geamputeerde Wandelweg en dus een ge
amputeerde herinnering aan A.F.C., want
deze begon bij de Haringvlietstraat, daar
na rechtsaf het bruggetje over, langs de
kippen en de tennisbanen en vervolgens
het krakende hek door, dat Jan van der
Pijl vrijwel in z'n eentje in de verf en
overeind hield. De wandelweg is de Wan
delweg niet meer en daaruit vloeit wat
sentimentele weemoed voort want daar
door is een stukje band met A.F.C. onder
het prozaische zand verdwenen. Er zijn
nu eenmaal A.F.C-ers, wier band met de
club voornamelijk uit sentimenten bestaat.
Voor anderen bestaat deze uit louter
voetballen, uit het geven van spirituele
opdrachten aan het bedienende personeel,
uit klaverjassen of uit een combinatie
daarvan. De strikt gevoelsmatigen vormen
waarschijnlijk een minderheid en daar
toe reken ik mezelf en niet alléén omdat
ik me in een minderheid het beste thuis-
voel.
Tussen haakjes; u vraagt zich wellicht af
waarom deze regelen aan het papier wor
den toevertrouwd. Daarvoor is uitsluitend
Arend Waayer verantwoordelijk, die mij
dit verzocht, waarschijnlijk in de over
weging dat men van journalisten een
dermate overtrokken verantwoordelijk
heidsgevoel mag verwachten, dat zij
doen wat van hen wordt gevraagd. Al
thans, wanneer zij 't mogen opschrijven.
De blikken, die Arend naar mij op
zond waren zó vervuld van een wereld
van leed, dat ik hem dit stuk met tra
nen heb toegezegd. Daarbij komt nog,
dat ik in het verleden gedurende drie
jaar de redactie van de A.F.C.-Schakel
heb verzorgd weshalve ik volledig op
de hoogte ben met het machteloos
lijden dat aan deze activiteit onvermij
delijk verbonden is.
Zoals gezegd, de Wandelweg is de
Wandelweg niet meer, maar vele van
de gezichten zijn gebleven plus de
daarbij behorende conversatie, die niets
van haar scherpte heeft verloren. Al
worden de haren grijzer, de woorden
blijven. Dit werd mij alras duidelijk
nadat ik op het welmenende „gut, hoe
maak jij het" in positieve zin had ge
antwoord. Henk Kappelhoff is nog
steeds een opgewekte man, die in A.F.C.
de vervolmaking van het goede blijft
zien, al dan niet met een traan in het
oog; Harrie Scheepstra is nog steeds de
verfijnde tacticus, die de zwakke puntjes
in het combinatiespel van het eerste
onmiddellijk doorschouwt en prompt de
wegen aanwijst, die tot correctie aanlei
ding kunnen geven. Ook Gerrie Stall-
mann is niets veranderd; hij bezit nog
immer het tempo om datgene wat hij
tussen 2 en kwart voor vier wegens
werkzaamheden elders niet zeggen kan,
daarna met verbluffend gemak in te lo
pen. En Jaap van Nek niet te verge
ten. Negen-en-dertig jaar is hij bezig
geweest de basis te leggen van de pro
motie, die nu door zijn opvolgers is
gerealiseerd. Dit geeft te denken en te
huldigen.
Ook achter de goal, aan de zijde van
het kippeveldje is alles bij het oude
gebleven. Nu zó oud dat ik door een
plank zakte. Maar voor het overige stel
len zich daar na de rust nog steeds de
vrolijke zenuwpatiënten op, die voor
eventuele calamiteiten Henk Stallmann
bij de hand hebben. We kunnen niet
meer gebiologeerd kijken naar de voe
ten van Charles Lungen of van Dick
gebr. plieger
heerlen, amsterdam
Disselkoen; ze behoren nu toe aan een
jonge vriend, die ik van Adam af niet
ken, maar de gedachte en de hoop zijn
dezelfde gebleven: een schot en een
doelpunt. Dat is eigenlijk vreemd; van
de spelers van dit eerste ken ik nog
maar een enkeling en je zou je dus
kunnen afvragen waarom de mens zich
gaat opwinden want dat doe je tóch
weer over de verrichtingen van een
stel wildvreemde lieden. Misschien komt
dat omdat zij hoe ze ook mogen he
ten weer de herinneringen wakker
roepen. Aan de vroegere Wandelweg,
aan dat jeugdelftal uit het begin van
de oorlog met André van der Pijl, Wal-
lie van Weelde, Piet Woerdeman, Jac
ques Mellegers en George Zeegers, aan
het plezier en de idealen, die we toen
hadden. Ik weet 't, dat is pure nostalgie,
maar 't leeft toch, hoe lang je ook bent
weggeweest. En ik weet ook dat een
club niet kan bestaan van mensen, die
zoals ik, aan de periferie van A.F.C.
zweven en alleen maar komen als 't
goed gaat. Voor sommigen betekent
A.F.C. een stuk activiteit, een stuk le
ven, voor anderen een stuk herinnerin
gen. Misschien zijn dat de ingrediënten, die
een club vormen, die zonder elkaar niet
kunnen bestaan. Dus neem 't dan maar
zoals het blijkbaar moet zijn. En of
A.F.C. nu promoveert of degradeert of
blijft waar ze is, is dan in feite niet
eens zo verschrikkelijk belangrijk.
Nou ja, waarom was ik dan zo schor
toen ik thuiskwam?
G. W.
Is het allemaal wel echt,
geen sprookje of een droom
tot spookbeeld worden, zogezegd
een schrikkelijk fantoom?
Nóg zijn er A.F.C.'ers die
het niet geloven kunnen.
't Is haast te veel, die sympathie
der goden die 't ons gunnen.
Waarmee nu niet gezegd wil zijn
dat niet héél A.F.C.
van oud tot jong, van groot tot klein
geen „blaksem" eraan dee.
Integendeel, nooit gaf een ploeg
van beter inzicht blijk.
Steeds hadden zij „het" net genoeg
dank zij ook Gé van Dijk.
Maar 't is wél zo, wat veertig jaar
ons tegen heeft gezeten
zat nu niet tegen en ziedaar,
heb 's zondags steeds gegeten.
Het moet aan trainer en bestuur
alle voldoening schenken.
Nog jaren zullen zij het uur
van Pinksteren gedenken.
En wij met hen; vèr moeten wij
teruggaan in d'historie
om ons te voelen zo dolblij,
zo trots, zo vol van glorie.
't Is of de tijd van Bornemann,
de tijd van Doets en Vis
van Pietje Bos en Asscherman
teruggekomen is.
Het jubelt en het juicht in ons.
Nog véél zou 'k willen uiten.
Maar Arend geeft me vast de bons
als 'k méér nog op zou spuiten.
Voor mij in het bijzonder telt:
OP ZONDAG ZO BIJ VIJVEN
DE RADIO ONS WEER VERTELT
WAT JULLIE DEDEN IN HET VELD.
DAT ALTOOS DIT MAG BLIJVEN.
B. S. LE MARCHé.
17