Boelansjee
BequnstiGinQ van onze aöveRteeRöeRS, houöt öe schakel in stanö
WE hebben allemaal een trots ge
voel, dat onze oude club in
daden wil aantonen, dat zij er nog
is. Denkt U rustig en vooral zonder
enige nervositeit in, dat „mijn eigen
bediende" middenvoor speelt in ons
eerste elftal. Kunt U zich dan wel
verplaatsen in zijn en mijn trots.
Doch laat ik de chronologische
volgorde aanhouden. Anders snapt
U van dit verhaal wellicht niet die
fijne nuance, die het pikante ervan
zo danig kenmerkt. Het ging alle
maal zo typisch A.F.C. Een jaar of
twee geleden vroeg hij, of ik hem
wilde voorstellen als lid. Na een
minutieus onderzoek kwamen er
geen criminele daden aan het licht,
voldeed „mijn bediende" aan de ge
stelde voorwaarden en werd aange
nomen. Hij werd een week of tien
niet opgesteld en voorzichtig infor
meerde hij naar de reden. Ik naar
de E.C. Deze stond mij te woord en
nog hoor ik die historische vraag:
„Kan hij voetballen?" Ik moet wel
iets bevestigends in die zin hebben
uitgelaten, want prompt stond hij
in het vierde opgesteld. Dat elftal
lag als bij uitzondering in hoge
nood en, kijk, lieve lezers, daar kwa
men de goaltjes als kleine konijntjes
uit de hoed van een goochelaar. Dit
maal van de voeten en het hoofd
van „mijn bediende".
De man had watja, dat had hij.
Hij maakte kooltjes. „Mijn bedien
de" werd opgesteld voor het 2e elf
tal en ach, die arme doelverdedi-
gers. Wat hadden ze een werk om
al die ballen uit het net te vissen.
„Fishday" noemde de tegenpartij zo
'n dag gekscherend, als „mijn be
diende" stormachtig, briesend en
producerend op hun goal afkwam.
Er waren keepers, die er niet eens
een hand naar uitstaken. De Bilt
registreerde plotseling tien goals in
twee matches. Dat was bar en boos
en het was dus te begrijpen, dat de
E.C. langzaam evenwel diepgrondig
ging nadenken.
„Mijn bediende" verkeerde die da
gen in grote spanning. En toen, toen
kwam de E.C. informeren of „mijn
bediende" 's Zaterdags niet een uur
tje vroeger naar huis mocht, als hij
de volgende dag moest spelen. Ik
weigerde bot uit sociale overwegin
gen, daar ik de boy toch terwille
van zijn schotvaardigheid niet het
brood uit de mond kon stoten. Toen
gebeurde „het". Hij zou middenvoor
spelen in ons eerste A.F.C. Hij brak
die nacht ettelijke glaswerkjes,
kwam wat geld tekort en wij meen
den hem moeilijk te zien slikken.
Hij slikte iets weg of iets in. Hij
weigerde drank en rookwaren. Een
ideale sportsman, inderdaad.
Zoals het een goede amateurclub
betaamt werd hem inmiddels geen
betere werkkring aangeboden, zodat
hij gewoon na de match weer op zijn
post was. Hij had één goal gemaakt,
de enige in die wedstrijdIn dit
stadium leek het mij nuttig hem de
eerste strophen van het oude, mooie
clublied te leren. „Wij blijven fier
ons rood-zwart draaaagen" zong hij
dan met een van zenuwen schorre
stem. „Je zingt vals" zei ik dan,
doch onverdroten antwoordde hij
„Ik ben het met deze strophe niet
helemaal eens, want laatst speelden
wij in een wit shirt".
„Dat is de onschuld, boy" zei ik
tegen „mijn bediende" en toen ver
trouwde hij mij toe, dat de spelers
wel eens éénpansmaaltijden kregen,
bedoeld als gezelligheid en bijvoe
ding. Profs zouden met één pan
nooit genoegen nemen, doch dit is
juist dat fijne trekje van ons,
amateurs. Het is één pan, een grote
pan en juist doordat het één pan is,
is het vaak zo gezellig.
„En wat schaft de pot morgen?"
vroeg ik „mijn bediende". Er stond
goulash op de kaart. Ik schudde be
denkelijk mijn grijs wordend hoofd.
„Goulash?" ademde ik moeilijk
„Uien en van die dingen?" Enfin, je
moet wat voor je club over hebben
en de goulash werd genuttigd. Trou
wens, men vindt over het algemeen
dat „mijn bediende" er goed en
doorvoed de laatste tijd uitziet.
Evenwel, tegen de goulash moest
ik zakelijke bezwaren opperen; er
kwamen klanten naar mij toe, die
de klacht uitten dat hij naar uien
rook en dit nu kon mijn maatschap
pelijke welgesteldheid geenszins be
vorderen. Integendeel, het menu
behoort in overleg met de werkge
vers vastgesteld te worden.
Begeesterd door zijn animo infor
meerde ik eens, hoe hij nu A.F.C.
wel vond. „Leuk" zei hij „maar
soms toch ook wel een beetje
vreemd". Om tactische redenen heb
ik daar vanzelfsprekend geen com
mentaar op geleverd.
V.V.A. tegen A.F.C. mocht ik niet
missen. Er stond een onnoemelijke
bries van goal tot goal en een kan
jer van de V.V.A.-keeper kon Huub
Briedé maar nauwelijks tot corner
verwerken.
U weet het reeds. Het was 10
in de eerste fase van de match en ik
zat met mijn goede vriend Gerrit
Burger (tussen twee trips naar de
States door) in onze jassen gedo
ken (hij in de zijne en ik in de
mijne) het verdrietige verloop te
bekijken.
„Mijn bediende" liep zich warm te
sjouwen, doch kreeg kwade kansen
met die storm tegen, deed eerlijk
zijn best, al vermocht hij de vijan
delijke defensie geen moment te
imponeren. Van de kant brulde een
technische heer onophoudelijk: „Af
geven, Pim, geef toch af, Pim" en
niets, letterlijk niets wat „mijn be
diende" zó nerveus maakt dan hem
te dwingen iets af te geven. In de
eerste plaats is hij kleurecht en
geeft dus niet af en in de tweede
plaats is dat jong zó doordrongen
van het feit, dat, indien je iets af
geeft, het in de regel toch nóóit
meer terug krijgt. Laat staan de
bal
De strijd, met windje mee, werd
bepaald enerverend. Doch het bleef
10 voor de oude tegenstanders.
Tot vijf minuten vóór het laatste
fluitsignaal. Toen klonk er een
zucht van verlichting, toen Cees
Bouwens de bal in het net werkte.
Magnifiek. Vreugde en voldoening.
Niet althans „mijn bediende". Ja,
natuurlijk hij was blij net als de
jongens waar hij alles in de regel
aan afgeven moet. Maar hij was
niet voldaan.
Twee minuten later een scrim
mage: Ik zie, en trouwens Gerrit
Burger zag het ook, een kluwen
spelers voor het V.V.A.-hok. Plot
seling zie ik een hoofd duiken en
wiens hoofd was dat? Niet moeilijk
te gissen. Van „mijn bediende". Ik
wist trouwens, dat hij altijd zijn
hoofd gebruikte doch had dat in
de sport nog niet in hem ontdekt,
rang21 voor ons. Maar wat
gebeurde daar nu weer? Weer een
kluwen, ik mag wel zeggen een
wolbaai voor de goal van V.V.A.
Weer treedt „mijn bediende" stoer
naar voren, schudt de laatste dra
den van de kluwen fors van zich
af en lelt het verguisde brok leder
met een knal in de vijandelijke
veste. Ja ja, 31 voor de Reds.
Wat we verheugd waren, dat hij
die twee ballen niet had afgegeven.
Wat zou er dan gebeurd zijn? Nie
mand weet het. Laten we er niet
aan denken! Vooral in de sport zijn
er altijd mysteries, die eeuwig
blijven zullen onopgelost.
En wat we verheugd waren, toen
we weer als baas en „bediende" ver
enigd waren die zondagnacht. Nu
ja, de fans stonden niet in de rij,
doch is dat wel zo belangrijk. Zelfs
heb ik de originele handtekening
van „mijn bediende", al staat die dan
ook onder een eenvoudig contract,
maar ik heb hem toch.
En omdat het die nacht zo stil
was, hebben we nog een paar
strophen van het clublied doorgeno
men. Met het kienfeest wilde hij
wat beslagen ten ijs komen. Hij wil
dan zingen en als het kan wat hazen
meenemen. Die kunnen óók best in
één pan, zei hij snedig. Logisch. Bo
vendien is het prettig te weten, dat
iemand wel heel goed ons clublied
uit het hoofd kan zingen, maar dat
hij er nog af en toe een paar goaltjes
bij fabriceert maakt de kwestie nog
oneindig veel interessanter.
Al zingende verging de nacht
zoals zovele nachten vergaan.
Voor 1958 hebben we toen een pan
met kooltjes op het ijs gezet. En een
pan dat het was...!!!
Jhr VAN ROSSEM DE GAULIN.
1 1