Mixed Pickles poeLt allen mee, het is voor a.f.c. Verzekering. Verzekering dekt de schade". Tja, als de Hollander dat in zijn krant leest, knikt hij welwillend en denkt of zegt: „Dat waren verstandige lieden. Verzekering dekt de schade." Dat is ook bij A.P.C. het geval geweest. Maar wie heeft kunnen dekken de schade aan onze herinneringen? Die overdekte tribune van ons was tenslotte 37 jaar zeven en dertig jaar „vrijetijdsbesteding" zoals ze dat tegenwoordig noemen. Er is gewoon een gat gevallen in die 37 jaar en je moet er vooral niet over praten. Want, weet je, wij Hollanders, incasseren een opdonder en met de assurantie zit het nog geen eens zo gek. Maar op die overdekte tribune heb ik Schaf zien zitten. En Pim van Raamsdonk, Piet Vermeulen, Jan Prent. Op die overdekte tribune heb ik met mijn meisje gezeten en met mijn kleinzoon. Op die overdekte tribune heb ik in twee jaar tijd twee degradaties meegemaakt en de overwinning met 43 gezien op K.F.C. En op die overdekte heb ik Prins Hendrik gezien, toen hij kwam kijken naar de ruiterfeesten en boven die overdekte woei de Koninklijke Standaard, die ik (ik weet niet meer met hoeveel valse eden en beloften) had weten los te praten van de Havenmeester van Amsterdam in de Schreierstoren. En op die overdekte heb ik alle gezellige roddelpraatjes gehoord op de onhandigste, maar plezierigste pers- bank van het hele Westen. Verzekering dekt de schade de schade aan ons hart kan nooit worden verzekerd en zal nooit kunnen worden vergoed. De gilde viert. De late zomermiddag strooit goud over het aloude Muntplein. Het carillon begint te spelen. Ik ben onderweg naar een „belangrijke vergadering" (hebt U ooit gehoord, dat een man niet naar een belangrijke vergadering onderweg was?) en blijf staan. Daar speelt het carillon: „De gilde viert, de gilde juicht." Oh, sufferds,lopen jullie niet door; tram, stop. De gilde viert, de gilde juicht! Het carillon is nu aan het refrein bezig. Ineens neurie ik alle woorden mee, die ooit Sijmen Wit op die meiode dichtte: „Een ouwe Bols smaakt ons kedin, die gaat er als een heipaal in, dus zingen wij verheugd van zin: „Hoog het lied, hoog het glas, hoog A.P.C. Ik kom helemaal blij in die „belangrijke vergadering". Wat een tijd was dat, denk ik toen Sijmen Wit dat gedicht maakte. Flarden van dat lied zingen in mij na: „En zijn we 25 jaar, dan laten we ons niet linken. Dan spelen we lekker in 1 A, komt laat ons daarop drin-hin-ken." Hóóg het lied, hóógEn op dat moment zegt de voorzitter: „En nu zou de vergadering gaarne de mening van de heer Wijnand vernemen." Waarop ik zeg: „Wij moeten het hóóg houden." De vlammen slaan mij uit. Voor de zoveelste maal heb ik iets gezegd, zonder er bij te denken. Kan je dat verdorie nou nooit afleren Waar had die voorzitter het over? O, Sijmen Wit, o, A.P.C. De voorzitter kijkt over zijn brilleglazen en zegt: „Mijne Heren, ik meen te mogen zeggen, dat de heer Wijnand de spijker op de kop geslagen heeft. Hij heeft het kort en bondig gezegd: Welke druk er ook op ons uitgeoefend zou worden: wij moeten het principe hóóg houden. Zijn alle heren het hiermede eens?" Ik voel mij safe. Stel je voor, dat in dit Calvinistische landje heren het oneens zouden durven zijn met een heer, die het principe hóóg wil houden. Kan je net denken! De vergadering gaat zielsvergenoegd uiteen. Dank je Sijmen, dank je A.P.C. Redactie. Moet een clubbladredacteur lid van het bestuur zijn of niet Die in de algemene vergadering vriendschap pelijk gestelde en vriendschappelijk beantwoorde vraag heeft Uw Pikkelaar toch aan het denken gezet. Als je bij elkaar zo'n 30 jaar een clubblad „gelukkig" gemaakt hebt met je pennevruchten, waarvan 20 jaar als redac teur, dan „doet" zo'n vraag je wat. Ik heb er zwaar over gepiekerd. Je hebt clubs met een „redactiecommissie". Het klinkt misschien ontzet tend ondemocratisch, maar ik heb het land aan commissies. Loopt altijd uit op een bloedeloos compromis en drie keer water bij de thee. In een redactiecommissie zegt de één: „Jö, zou je dat nou wel doen" en de ander zegt: „Jó, zou die nou niet op zijn tenen getrapt zijn?" Dan heb je clubs, die het geluk nou ja, geluk hebben, een of meer journalisten in hun gelederen te hebben. Komaan, zegt die club, gered zijn we, laat de vakman het doen. Daar zit wat in en je krijgt in ieder geval een behoorlijk clubblad. (U weet wel, dank zij de „welversneden pen van onze redacteur" zoals dat dan heet bij feestelijke gelegenheden). Jawel, maar een journalist is nu eenmaal een verschrikkelijke individualist, die echt belooft, dat hij „overleg zal plegen" en dan vandaag of morgen toch met een stukkie voor de dag komt, waarover de bestuursleden des nachts snikkend in hun bedje liggen te woelen. Er zijn ook clubs, waar „het bestuur" het zal doen. Een enkele uitzondering daargelaten wordt het blad dan onleesbaar van gezapigheid. Maar nu de vraag: de redacteur lid van het bestuur? Dat heeft veel voor. Niet, om zo maar de „spreekbuis" te zijn, maar om te weten, wat er bij het bestuur gebeurt. Stel U voor, dat een club in onderhandeling is met het K.N.V.B.-bestuur of met de gemeente en de daarvan niet op de hoogte zijnde clubblad redacteur schrijft nèt in dat nummer, dat ket K.N.V.B.-bestuur of B. en W. ter plaatse een stel runderen is, dat men alleen maar vergeten heeft ter veemarkt aan te voeren. Dat kan natuurlijk die onderhandelingen bemoei lijken. Mensen zijn nu eenmaal mensen Tegen is het feit, dat allicht zijn medebestuursleden de neiging zullen krijgen een soort onbedoelde, maar toch wel bestaande censuur te gaan uitoefenen. Het lijkt mij een kwestie van karakter. Het redacteurschep kan vergeleken worden met de captaincy van een elftal. Je hebt aanvoerders, die kop-of-U-weet-wel doen, de aanvoerder van de tegenpartij en de scheidsrech ter een handje geven en daarmee uit. (Verder bang voor bestuur, Elftalcommissie of trainer.) Je hebt ook aan voerders, die in het veld de baas zijn. Zo is het ook met de redacteurs, die ondanks contact en overleg, in het blad de baas zijn. Doet hij dat redelijk, wees blij, dat je er zo een hebt. Doet hij het niet redelijk, gooi hem er uit. En weest in alle omstandigheden indachtig, hetgeen Benjamin Franklin ooit zei: „If all printers were determined not to publish anything till they were sure it would offend nobody there would be very little printed."'

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1957 | | pagina 4