Mixed Pickles BequnstiQinq van onze aöveRteeRöeRS, houöt öe schakel in stanö Eggers f HET rook er naar verf, de laatste keer. Het was allemaal nieuw en heet nu Hotel Schinkelhaven, met sier lijke letters geschilderd op de ramen van ons oude home, op de hoek van de Koninginneweg en de Saxen Weimarlaan, die vroeger uitkeken op de wagens van lijn 2, die daar haar eindpunt had. Wij wensen graag het allerbeste aan de nieuwie eigenaar, die daar nu een hotel gemaakt heeft, hetgeen daar zeker geen overbodige weelde mag heten. Maar wij hebben ons toch wel een beetje weemoedig gevoeld. Het rook er zo nieuw en de bekoring van „Eggers" goed, zo ge wilt, Café Royal was, dat het er oud rook. De bekoring was, dat er nog deuren waren met tierlantijnen en krullen en dat er veel „bruin" was. Niet overdrachtelijk bedoeld (wij hebben het als A.F.C.-ers vaak „bruin" gemaakt) maar letterlijk. Het bruin aan wanden, dat dan toch een zekere sfeer gaf. Een sfeer van intimiteit, van een beslotenheid, die tegen woordig uit de mode geraakt is. Thans wil men lichte kleuren, het moet allemaal lucide zijn, haast pijnlijk licht. Het rook er zo nieuw, die laatste avond bij „Eggers" en het zag er zo nieuw uit zo blij nieuw voor de nieuwe eigenaar. Het oude is voorbij... Die laatste avond zag ik in gedachten Schaf die trap afkomen van bestuursvergadering om nog wat na te babbelen met zijn vrienden. Hoeveel millioenen voetstappen van A.F.C.-ers zijn gezet op de trap naar en van de eerste etage van „Eggers"? Ik zag dat bord, waar in soms onhandig krijtschrift onze uitslagen wer den gekalkt, de tafel, waar Jan Prent, Piet Vermeulen, Pim Raamsdonk ons toen jongeren verbijsterden met hun „esprit" en hoorde in gedachten de stemmen van zovelen, die daar in „Eggers" zich lieten horen. (En hoe!) De „kreten" uit vroegere decennia: „wat een club, wat een club!" van Tony van Lierop, als een van de te weinige overwinningen geboekt waren tot „wat-een-daggie" van Sijmen Wit. Ik rook de tabak, smeulende in de lange Goudse pijpen, als wij het 12 uur herdachten van 17 op 18 Januari en hoorde het lange doorbellen vroeger van de Rijkstelefoon, als een aanvoerder van een der elftallen uit Den Helder, Enkhuizen, Culemborg of Amersfoort eindelijk contact had met Amsterdam 21649. Het is allemaal „tempo doeloe" geworden. Het ruikt er nu nieuw in Hotel Schinkelhaven. Jan Eggers was al jaren en jaren dood, „Eggers" is nu doodgegaan, nu de schimmen verdwenen en de geluiden verstomden. 5- Bottertoeht Een oude traditie is hersteld: A.F.C. heeft weer gebotterd! Ge moet daar niet zo gering over denken, want ik geloof, dat het heel goed is, dat deze traditie weer tot leven gewekt is door Henk Esser en Ben Bonkink. Want die traditie grijpt terug tot een grijs verleden en wel tot 1912, toen A.F.C. II, als enig reserve-elftal van een tweede klasser, kampioen werd in de Reserve Eerste Klasse. Een afdeling, die toen zeker gelijk ge steld kon worden met een sterke tweede klasse afdeling en clubs als H.B.S., H.V.V., Sparta en D.F.C. stonden maar raar te kijken, dat het tweede van A.F.C. kampioen werd van de Reserve Eerste Klasse. Toen is men gaan „botteren". Dat kampioenselftal kreeg een bottertoeht als cadeau voor dat kampioen schap geoffreerd. Daarna werd die bottertoeht een jaarlijks terugkerend festijn, waar, om met wijlen Piet Ver meulen te spreken, „de kurken, waarop A.F.C. drijft, zelf gaan drijven". Piet Vermeulen wist deze tochten te verheffen tot iets cultureels, spiritueels en spiritualees. Henk Esser werd zijn opvolger en deed het in zijn eigen stijl anders dan Piet Vermeulen, maar zo, dat wij ons bij Henk best thuis voelden. De oorlog maakte een einde aan deze festijnen. Na de oorlog kwam er nog één bottertoeht op 13 Augus tus 1945 en toen was het uit. De palingvissers verdienden goud en wilden eigenlijk niet meer hun botter naar Amsterdam varen om een stel feestvierders op te halen (één ons paling bracht meer op dan een pond A.F.C.-ers) en aan A.F.C.-kant was er ook niet zo meer het plezier om zo'n dag. In de haastige, nerveuze na-oorlogse tijd ging de vreugde der kleine dingen teloor. Daarom was het trompet-bazuin-geschal van Henk Esser en Ben Bonkink een feest voor die A.F.C.-ers, die hoe dwaas misschien naast het niet te bedebateren eerste lettertje (Amsterdam) van de clubnaam toch nog wel een synthese trachten te vinden tussen die van F van de Football en de C van de Club. Toegegeven, wij hebben niet echt en echt niet gebotterd. Wij hebben n.l. gewaddentjalkt of tjalkgewad of gewalktjad. Een schip, heerlijk als het mooi weer is, maar dat je overal pijn doet, als je al maar heen en weer gaat om droge plekjes te vinden. Maar komaan, op een dag, dat hele circussen verdronken zijn, zal men niet over schip of opvarenden klagen. Hebben wij geen schone dingen gezien? Was het niet prachtig om Jan Pijl als een moderne, doch spierwitte Viking het roer te zien grijpen en de schuit over de wilde baren te zien jagen? De intocht in Muiden, een haventje, dat toch véél mooier is om binnen te lopen dan andere, door vreemdelingen zo gefrequenteerde ha vens? Er zijn er, die voor het eerst meegaan - er zijn er, die ongeveer voor de dertigste maal meegaan en er varen, dat negen en twintig jaar het uithoudingsvermogen niet onaangetast laten maar die allen een dag later, bij de Maandagmiddagtafel „nabeurs" of bij de biljardwedstrijd van Arie Mets tegen Jan Suurbeek of waar dan ook tot de conclusie kwamen, dat zulke tochten onafscheidbaar zijn van A.F.C., n'importe de com petitiestanden... Schuit Nu wij het toch over varen hebben: A.F.C. doet af en toe denken aan een oud, wat vermoeid schip. Het is niet bepaald lek en als het mooi weer is en als de brug, het dek en de machinekamer geen ruzie met elkaar maken, dan kan het in het goede seizoen nog aardig mee. Je kunt er best nog hout mee halen uit Gefle of sinaasappelen uit Barcelona. Maar als het menens wordt en de ene depressie na de andere jaagt, dan moet ge maar proberen, door het Kieler Kanaal te varen en niet rond Skagen en laat Barcelona maar lopen,

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1954 | | pagina 7