Van de ijsveteranen
Kruik
Bequnstiqmq van onze aöveRteeRöeRS, houöt öe schakeL in stanö
^odra er ijs is en er tochten ge-
maakt kunnen worden vereni
gen de oude getrouwen zich en staan
op de schaats.
Zo was het ook Zondag 31 Januari.
Met acht man zijn we gestart vanaf
Oude Wetering. De bedoeling was de
route te volgen van de „Molentocht"
en eventueel te stoppen, wanneer de
noodzaak er was of als het ondrage
lijk werd.
Beide factoren zijn er geweest,
doch het einddoel werd door allen be
reikt, dank zij teamspirit en persoon
lijke inzet. De beloning was een
gouduitziende medaille aan een echt
voor moed, beleid en trouwlintje.
Een bijzonder woord van hulde
komt toe aan meester-schaatsenrij-
der Mets, die onder moeilijke omstan
digheden als onze oudste deelnemer
een bovenmenselijke prestatie lever
de. Als er een sportman van het jaar
bij A.F .C. benoemd gaat worden, dan
stellen wij bij deze Arie ernstig can-
didaat.
Zon
Er scheen een heerlijk zonnetje
toen wij opgewekt van het Paviljoen
vertrokken en de „Brasemer" blin
kend voor ons lag.
Voor de wind werd de tocht aan
vaard over aanvankelijk hobbelig ijs,
doch nadat enige strobossen over de
weg genomen waren, zweefden wij
met gevleugelde slag en met magi
sche snelheid, gekoesterd door de
zon, de toekomst tegemoet. Het ging'
prettig, het ging vlot, het ging van
zelf. Bij de eerste stempelpost werd
verzameld en na schouwing van de
troep die er in zijn kleding fan
tastisch uitzag reden wij los van
elkaar dartel verder naar de Does
molen. Hier beten velen zo gezegd
in het zand. De vaart was stoffig' en
de vele capriolen om zich staande te
houden veroorzaakten allerhand
„troubles" van af- en aanbinden der
schaatsen, 't Werd hierdoor 'n beetje
minder prettig. Bovendien stond er
een vleugje tegenwind, dat deed ver
moeden, wat we voor de boeg kregen
als we de terugtocht gingen aanvaar
den vanaf de Munnikenmolen en we
pal tegen de Noord-Oostenwind op
moesten tornen.
De stemming op de deel bij post 9,
waar een anijskoe erbarmelijk werd
geëxploiteerd, was na de lafenis ech
ter hoopgevend. Deze zakte dra, toen
we de neus buiten de deur staken en
de eerste pogingen aanwendden om
de thuisreis te beginnen. Fel blies de
wind ons in 't gezicht, wij maakten
ons klein en trachtten door „opleg
gen" baas te blijven. Dit lukte maar
zo zo, want al gauw bleek, dat een
ieder genoeg aan zichzelf had, daar
het wisselend voorop rijden leidde
tot grote uitputting. Van lieverlede
stond men op eigen benen, vocht voor
zichzelf en poogde individueel of in
een kleine groep het einddoel te ha
len.
Wind
Het leek of de wind er plezier in
had ons te zien modderen. Bepaald
aandoenlijk klonk Arie's stem mij in
de oren „Kind je laat me toch niet
alleen." Als verlaten van een ieder
zwoegden wij daarna samen door, het
ging stapvoets, soms achter elkaar,
dan weer gearmd, links, rechts, links,
rechts. Vinnig sneed de wind ons
langs de oren en door de kleren. Als
wij wilden uitblazen, zeilden wij te
rug. Wij begrepen, dat wij elkaar
nodig hadden dat was goed en
daardoor vonden wij de toon in 't ge
sprek, als die in een goed huwelijk.
„Zit je Uithoornsch Nieuwsblad nog
goed, jongen?"
„Ja, kind het is uitstekend papier.''
Arie is van huis uit een sierlijk rij
der, zijn schaatsen staan dan ook .een
tikje rond. Dit rustig uitslaan moet
bij een troepje medeslachtoffers de
schijn hebben gewekt, dat hij ter wil
le van de sport kalm aandeed, doch
dat hij de man was, die leiding kon
geven en in een minimum van tijd
lag plotseling Arie dan ook aan de
kop; ik haakte toevallig in en de
sliert volgde juichend. Wij wisten
niet goed wat er met ons gebeurde,
we werden opgestuwd, we wisselden
van plaats, Arie duwde met één hand
en trok met de andere, dat gaf moed
en weer waren we 100 meter verder.
Een klein eindje nam een ander nog
de kop en toen hadden ze wel in de
gaten, dat wij geen trekmateriaal
waren en wij werden afgedankt.
Daar stonden we weer alleen, on
barmhartig, overgelaten aan het spel
der elementen. Van pure ellende gin
gen we even aan de kant waar een
roeibootje vastgevroren lag en daar
zag ik Arie op zijn duim blazen, het
gelukte.
Domweg
Domweg zetten wij ons weer in be
weging, streek na streek schoven we
voort. Om energie te sparen, riepen
wij om de beurt links, rechts, links
rechts, totdat wij weer een vlag bij
een molen hoorden flapperen, waar
we moesten stempelen en uitrusten
en maar weer verder. Voor een kwar
tje dronken we wat erwtensoep met
een anijssmaak en voort ging het
weer. Wie wij ook vroegen hoe ver
het nog was, het bleef steeds 4 km.
Arie zag kans voor de zoveelste keer
to vallen, plof neer, achter op zijn
harsens, de benen dwars onder zijn
pofbroek. Wat een lol. Straks krijgt
hij nog een tikje van de molen die
mooie molen, die hele mooie molen
dacht ik en wat dan, wat moet ik met
hem beginnen in deze barre natuur,
uitgeput en leeggereden als ik ben.
Arie krabbelde echter op stofte zich
met een bezorgd gezicht af en sprak
voor mij het verlossende woord.
„Kom, kind we gaan verder."
Vermoeidheid maakte ons prikkel
baar en onredelijk tegenover de an
deren, die ons in de steek hadden ge
laten, terwijl zij zoveel jonger waren
dan wij. Gelukkig kwam toen Tom
op ons pad en met hem, die op
schoonrijders de tocht reed en 't ook
helemaal niet prettig had, kankerden
we verder en voelden ons wat ge
steund.
Het laatste stempel hadden we in
middels te pakken, niets wees op ver
betering onzer toestand, wat zou ons
kunnen beletten, om de schaatsen af
te binden en te voet verder te gaan
of buspatiënt te worden. Doch alleen
sterke karakters, zoals de onze, kon
den aan deze verleidelijke gedachte
weerstand bieden en zo hebben wij
tenslotte de tocht uitgereden op de
schaats, om op de knieën aan te ko
men waar Arie als een IJsheilige
werd ingehaald en begroet door allen,
die zich A.F.C.'er voelden.
Clubhuis
De avond is tenslotte geëindigd bij
de Witte op het clubhuis, ons tehuis
waar het eten ons wachtte en de kou
en ellende van de dag dra plaats
maakten voor warmte en plezier om
hetgeen volbracht was door Siem,
Ben, Tom, de jonge Arnold, Oude Dis,
Harry en de beide Arie's.
Een stoel in onze sociëteit was de
troon voor ons menselijk geluk.
AREND
]YT ee, 't is niet de kruik
-L' waarvan men wel zegt
dat vele A.F.C.'ers
eraan zijn gehecht.
't Is ook niet de kruik
die klaar wordt gemaakt
door 'n zorgzame ziel
als het vriest dat het kraakt.
Noch is het die stroper
die bonkige vent
door A. M. de Jong ons
als type bekend.
Wat of het dan wel is
Ach spelers van 't Eerste
misschien overdrijf ik,
ik hoop het ten zeerste.
Doch weest er in ieder
geval van doordrongen
't Is geen „dutch" en geen gin,
geen oude noch jonge.
Geen kruik waar ge schone
illusies uit kweekt,
maar een die te water gaat
totdat ze breekt
B. S. LE MARCHé
12