meijeR
Honkbal
Cricket
BLOEMWERKEN
begunstiging van onze Adverteerders, houdt de Schakel in stand.
U wist het waarschijnlijk niet, maar wij behoren ook tot
die lieden, die op 1 Mei (0 uur) in hei holle van de nacht
de ramen openschuiven en dan luidkeels de stilte verscheu
ren met hun Ibronstkreet: „Weg die doelpalen, wij willen
alleen maar bail^." Dat deden wij ook dit jaar, doch in
"tegenstelling tot andere jaren stond daar, in het licht van
de lantaarn, een agent, hoog en sinister. Langzaam draaide
hij zich om, keek mij enige ogenblikken niet erg intelligent
aan en sprak toen in opperste verbazing: „Gut, meneer, één
is toch genoeg.''
Hij snapte het niet, dat loze lid, en wij sloten het raam,
een beetje verdrietig. Zo begon ons cricketseizoen. Onze
flanellen hingen sneeuwwit in de kast, schoenen en sokken
lagen bij stapels er naast en met ongeduld verbeidden wij
de eerste wedstrijd.
Die kwam. Wij en enkele anderen, die het nog leren
moesten, trokken naar een veldje, ergens in de rimboe van
het Westen. Direct zagen wij, dat het veld slecht zou lopen;
daarvoor was het aantal kuilen te groot, bovendien was de
koe, die het gras kort moest houden, reeds geruime tijd
geleden als biefstuk en blinde vink op goed voorziene tafels
verdwenen. De pitch was ook niet je dat, er waren wel
enkele sporen, die op een mat leken, maar wij meenden,
dat de nabijgelegen 'boerderij ter elfder ure' nog een deur
matje had geleverd. Deze veronderstelling bleek juist te zijn,
want toen wij het brokje textiel omkeerden, bleek er een
kaartje op bevestigd te zijn: „Voeten vegen, a.u.b." Wij
hebben dit meer voorkomende verzoek toen niet opgevolgd,
vrezende, dat de restanten in onze spikes zouden blijven
zitten. Niettemin besloten wij tot spelen. De captain tosste
met zijn vulpenhouder en zowaar hij had geluk, want de
ronde kant kwam boven. Wij gingen batten. Dat was
heel juist gezien, want 's middags zou het gras natuurlijk
nog langer zijn en dienovereenkomstig slechter lopen. Het
eerste wicket was spoedig geveld. De bowler had er part
noch deel aan, want hij wierp juist een levensgrote wide.
Ons inziens was de tuimeling van het wicket aan de wind
te danken en onze eerste man vroeg dan ook zeer terecht:
„How's that?"
De umpire (bestuurslid van de tegenpartij) keek zeer
verbaasd en knoopte een praatje aan. „Maar, beste jongen,
je staat er al minstens tien minuten. Heus, in het paviljoen
verkopen ze prima koffie." Voor dit argument bezweek onze
man en baande zich een weg door het gras.
Ons volgende bat was met de eerste bal al uit, want ze
hadden het wicket vergeten op te zetten. Het gras groeide
als een gek en slechts met behulp van kompas en sextant
wist hij het paviljoen te vinden. We waren allemaal uit voor
een totaal van 1 (die wide).
OLYMPIAPLEIN 176-132
AMSTERDAM ZUID
TELEFOON 22327 (NA 6 UUR 84276-50498
Toen gingen we maar fielden. Ik mocht bowlen, wat ik
zeer logisch vond. In de kooi 'behoedde het net de ballen er
voor, dat ze in de Schinkel terecht kwamen en het was dus
duidelijk, dat hier het gras deze nuttige functie zou over
nemen. Nadat ik enige ogenblikken bezig was geweest
met het uitrekenen van mijn drie passen, de umpire twee
meter links van het wicket had gezet en de dichtstbijzijnde
batsman een slaapmiddel had toegediend, liet ik mijn eerste
bal los.
Vol belangstelling volgde iedereen het ding tot hij niet veel
meer was dan een speldeprikje in het luchtruim. Toen
stortte de bal zich naar beneden. Even zwiepte het bat,
enige minuten gebeurde er niets. Toen klonk er van heel ver
over de velden het gerinkel van brekend glas. Dit spel her
haalde zich eveneens bij mijn volgende ballen. Steeds weer
dat nietige stipje en steeds weer dat gerinkel. Vijf minuten
later kwam de boer aanlopen. We zagen het gras nijdig
heen en weer zwiepen. Toen stond hij voor me. Dreigend en
kil keek hij me aan en sprak toen héél cynisch:
„Er is nog één ruit heel in mijn huis."
Het was, alsof er een steen van mijn hart werd weg
genomen. „Wat valt me dat mee, nijvere zaaier!"
Wij verloren met 23 runs en alle wickets, die er maar
te vinden waren. Toch sierde een glimlach ons gelaat, want,
jeugdige vrienden, het gaat er niet om of je wint of verliest,
maar hoe je de wedstrijd speelt!
De rekening was vrij hoog.
FREDERIKJE.
Tot nu speelde A.B.C. I negen wedstrijden, waarvan we
er acht wonnen. Van H.C.K. werd verloren met 85, ver
diend, doch het zat ons niet direct mee. Paul Minderman was
reeds in de tweede wedstrijd van het seizoen voor de rest
daarvan uitgeschakeld, doordat hij een enkel brak. Twee
anderen onzer spelers deelden in de toendertijd heersende
spitepidemie, doch deden mee, na veel oke en gewrijf. Alsof
dit nog niet genoeg was, blesseerde onze captain, Ad Kraal,
zich zodanig, dat hij enkele dure fouten maakte. Naar, voor
iemand, die practisch foutloos speelt.
Maar H.C.K. komt Zaterdag 7 Augustus bij ons. Het
gehele seizoen hadden we gedacht, dat die wedstrijd ons
hoogstens gelijk kop brengen, doch H.C.K. verspeelde één
punt tegen Watergraafsmeer, zodat een overwinning voor
beide clubs voldoende is voor het Afdelingskampioenschap.
Daarop volgt dan een tweetal kampioenswedstrijden tegen
de andere Afdelingskampioen en wie daar het meeste punten
uithaalt, promoveert automatisch. Watergraafsmeer hebben
we gelukkig beide keren gehad. (102 en uit 29.)
We spelen niet zo veel beter als vroeger, maar we hebben
in onze Canadese vriend Fred Marsland een prima en
enthousiast bowler, die bovendien links en rechts de bal zo
ongeveer slaat, waar hij hem hébben wil. De combinatie
met catcher Ad Kraal is prachtig.
4 Juli speelden onze twee eerste teams op het tournooi van
de vijf-en-twintigjarige Sportclub Haarlem. Via Zeeburgia
(2—1), T.Y.B.B. (2—2), T.Y.B.B. (7—5) en R.C.H. (8—4)
won het eerste dezelfde prijs. Het tweede won van Haarlem
II (65), doch kwam tegen E.H.S. te kort (16).
Dat E.H.S. staat bovenaan in de afdeling van ons tweede.
Wij hébben daar 10 punten en Quick II nog geen enkele.
Reeds enkele wedstrijden van ons tweede heb ik mogen zien
en ik heb nog nooit spijt gehad van de verre reis en het op
11