mentaliteit en vRienöschap.
Een welbekend feit in
de sport is, dat menige
strijd wordt en werd
gewonnen door dat
team, dat de grootste
saamhoorigheid bezat,
hoewel de tegenpartij
over een betere tech
niek beschikte. Van
die wedstrijden, die je
eenvoudigweg niet kon
verliezen, omdat alles zoo gezellig gesmeerd .liep
Al was de tegenpartij in schier alle onderdee-
len verre de baas, behalve in homogeniteit en en
thousiasme, heel vaak ontstaan dóór homogeniteit,
dan nog waren de twee punten zoo safe als de
bank.
Dat lag vaak in hoofdzaak aan den aanvoerder
of leider. Als dat mannetjes waren, die de kunst
verstonden vóór, tijdens of na den wedstrijd een
aparte sfeer van gemoedelijkheid en gezelligheid
te kweeken, dan was je er. Je voelde als het ware
dat groote verband, dat bestond tusschen vleugels,
linies, ja, tusschen alle spelers van het team,
Eén van de, helaas weinige „splendid skippers'
die onze Vereeniging heeft voortgebracht was wel
zeker Jaap van Nek; die wist er nou uit te halen,
wat er in zat, en soms zelfs nóg meer. Dat in dien
tijd het tweede elftal zulke groote successen boekte
om tenslotte te worden tot een gevreesde tegen
stander in de Reserve Eerste Klas lag werkelijk
niet aan een overvloedig bezit aan voetbalcapaci
teiten, Zoo n opmarsch kon alleen maar gemaakt
worden door een team, dat een captain bezat van
groot formaat.
In een groote club, en zelfs bij A.F.C., kon het
vroeger wel eens gebeuren, dat er in een lager
elftal plotseling iemand medespeelt, die niemand
van naam kende. Er zijn nu eenmaal van die
vreemdsoortigen met modernen inslag, die het niet
noodig oordeelen zich voor te stellen. En als je
dan een heelen wedstrijd, soms wel twee of drie,
heerlijk op elkaar had gescholden, dan stelde zoo
een lid zich eindelijk, vaak na menigen stillen
wenk, voor. Doch zulk een voorval deed het elftal
beslist geen goed.
U zult zich afvragen: Waar wil de schrijver van
dit markant goede stukje eigenlijk naar toe? Wel,
iedereen, die het mogelijk nog niet weet, aan zijn
verstand peuteren, dat een goede kameraadschap
de meest belangrijke stimulans is van alle succes
sen in teamverband. In sporten dus, waar men af
hankelijk van elkaar is voor het te behalen resul
taat.
Lezers, die zelf voetballen of vroeger hebben
gevoetbald, wees nu eens strikt eerlijk: Is het niet
pleizierig met een vrind op één wing te spelen.
Met iemand, die, al zat je elkaar in het dagelijksch
leven doorloopend in het haar, toch in wezen een
prima vriend van je is?
Wat snap je elkaar dan! En al kan je als links
buiten geen bal spelen, wanneer op de linksbinnen
plaats een kameraad van je staat, dan is het „appie
kim". Dan kan de tegenpartij er donder op zeg
gen, dat van dien kant groot gevaar zal dreigen.
De tegenwoordige tijd is weliswaar „iets" an
ders. Wij kennen thans een z.g.n, mentaltraining,
we kennen technische leiders, een W-, een M-, een
Stopperspilsysteem en Joost mag weten wat voor
systemen meer. De geheele voetbalconstellatie
eischt oneindig meer van spelers en leiders. Daar
bij komt vaak. dat de respectievelijke uitoefening
van functies eenigszins verwarrend op elkaar is
ingesteld. Ellenlange redevoeringen in clubhuizen
en wondertenten hebben niet altijd die uitwerking,
die men er zich van voorstelde. Om het met een
onschuldig variant op een bekend gezegde eens
uit te drukken: Het zijn niet allen Lotsy's die lange
speeches houden!
Gelukkig is de technische leiding bij ons in orde,
maar er gebeurt toch nog meer.
Het Bestuur en de Leiders doen i^at in hun ver
mogen is, kameraadschap aan te kweeken. Een
Clubavond, een Clubhuis, een Schakel, een Bul
letin, een „overdekte", waar men gezellig bijeen
kan komen. Kienavonden, trainingsavonden, een
Cricketclub, een Honkbalclub, een Bottertocht en
ik weet werkelijk niet, wat al meer.
Er wordt in de dagbladen en periodieken zoo
vaak gewezen op de meer dan verschrikkelijke
mentaliteit onzer jeugd. Inderdaad waar, maar
laten wij vooral niet ALLES schuiven op de schou
ders van nog jonge menschen, die de helft van
hun leven niets beters hebben aanschouwd dan
verdorvenheid en barbarisme, dan leugen en be
drog, dan ellende en armoede. Ligt het dan niet
op den weg van ons, Ouderen, zich ernstig te be
moeien met paedagogische onderdeelen, hen door
een goed voorbeeld te overtuigen van hun fouten
en hen voor te gaan in eerlijkheid en ridderlijkheid?
Maar die discipline moet geheel van onderen af
worden gekweekt. En wenschen wij niet a bout
portant onder jeugdige voeten te worden geloopen,
dan doen wij verstandig er terstond mede te be
ginnen.
Laat A.F.C. haar goeden naam in hooge eere
houden. En diè behouden wij, wanneer wij ons,
nieuwe tijden en zeden ten spijt, houden aan de
eenvoudige en toch zoo doeltreffende stelregels
der opvoedkunde, die onze Ouders, Grootouders
en Voorvaderen voor ons uitstippelden.
En die werden in eer en deugd ook tachtig...!
Jhr. VAN ROSSLIM DE GAIILIN
10
V