zien. Ze zitten te popelen de jongens, om
eindelijk aan de vervulling te gaan werken
van onze plannen. Want die hebben we.
We willen het niemand verraden, waar we
heen willen. Het moet voor allen een ver
rassing blijven. Maar, we hebben een wil,
een vasten wil! We zijn bezield met den goe
den geest, die ons in staat zal stellen om te
volvoeren wat we willen. We zullen het hard
hebben, we moeten vechten en nog eens
vechten, met al onze energie, dat weten we.
Maar we kunnen dat en vooral, we willen
het. We hebben ons niet voor niets veel
voorgesteld van het komend seizoen en ons
daarop geprepareerd.
De voorteekenen zijn ons gunstig. A. F. C.
heeft in langen tijd er niet zoo goed voorge
staan, bij den aanvang eener competitie, als
nu. En:
„Coming events cast their shadows be
fore!"
Als dit „slechts" de schaduwen zijn van
hetgeen er komen moet, wel dan moet er wel
iets grootsch op til zijn.
We juichen voor ons goede, oude A. F. C„
dat weer „en marche" is. Laten ze ons maar
probeeren te stuiten, wie het willen. We
zullen ons krachtig inspannen, om alle hin
dernissen onder den voet te loopen. We
weten, dat het niet gemakkelijk zal zijn, en
weten ook, dat we met kwade tegenstanders
te doen zullen hebben. Maar wat we nog
meer weten, dat is, dat we den onverzette-
lijken wil hebben, om al die belemmeringen
met geheel ons kunnen het hoofd te bieden
en te weerstaan.
We zullen ons opofferingen moeten ge
troosten, we zullen aan het groote doel den
tol moeten betalen onzer persoonlijke offer
vaardigheid. Maar ook hiertoe zijn we vol
gaarne bereid. Wat de echte, goede A.F.C.-
ers jaren geleden konden, zouden wij dat niet
kunnen? 'Zijn wij dan minder goede en min
der enthousiaste A.F.C.-ers dan zij? Neen,
neen, duizendmaal neen, we willen niet min
der zijn en we zullen toonen, dat we het
inderdaad niet zijn.
Onze jongens van het eerste hebben in de
wedstrijden voor de competitie (en nu staat
mij vooral die onvergetelijke Gouden Kruis
finale voor den geest) getoond, dat hun het
goede bloed door de aderen stroomt. Er
zaten fouten in het elftal. En die zullen er in
de competitie zeker ook in zitten. Maar dat
élan, waarmede gestreden werd, die geest
drift, die allen bezielde, dat deed deze wed
strijd zoo aantrekkelijk zijn. En diezelfde
geestdrift zal ons in de competitie bijblijven.
We weten, dat onze combinatie tot de besten
behoort. Daarenboven weten we, dat we
kampen zullen met een onbluschbaar vuur.
En dan dan vinden we het komen
de jaar A. F. C. terug, 30 jaar geworden in
de vele beslommeringen en wisselvalligheden,
die het bestaan eener club kenmerken. Maar
ook verjongd en kerngezond en bereid om
verder nog een woordje mee te spreken in
de voetbalwereld.
A.F.C.-ers van alle elftallen aanvaardt de
eervolle taak, die men U op de schouders
legt, met frissche opgewektheid.
Gij zijt het, die geroepen zijt, voor de
A.F.C. datgene te doen, waarop men lange
jaren later nog met trots terugwijst.
En de niet-spelende A.F.C.-ers zullen een
verbond aangaan, om U in het veld een steun
te zijn. We zullen zooveel mogelijk het elftal
vergezellen, om ook een klein aandeel te
hebben in Uw groote taak.
Vooruit leden der A.F.C.! De tijd van
voorbereiding is voorbij, nu aan den arbeid.
De A.F.C. roept U!
OBSERVER.
Het moet!
Nu het seizoen weer aan gaat vangen,
En ieder uitziet met verlangen
Wat of het Eerste doet,
Nu zal wel even door ons trillen
Een zelfvertrouwend, vurig willen:
„Verdorie, lui, het moet!"
Want als wij onze taak bekijken,
Dan zien wij bij het vergelijken:
„Nooit stond de kans zóó goed."
Nooit was voor ons de toekomst lichter,
Nooit nog scheen ons 't einddoel dichter!
Het kan nu, dus, het moet!
Veel woorden zijn nu overbodig:
Daar is een vaste wil slechts noodig,
Een spel vol vuur en gloed,
Een warm verlangen in ons binnen,
Te willen vechten, en te winnen!
Waarachtig lui, het moet!
Wij hebben heel wat ondervonden,
Die dertig jaar, dat wij bestonden,
Veel kwaad, en ook veel goed,
Maar één ding is ons hoogste streven.
Haar d' eerste klasse te hergeven!
Dat kan, bij God, dat moet!!
2
A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!