KLEEDKAMER
2
Column
23
K'A
iVii
ode klapdeuren met matglas aan het einde van de
gang. Dat is een van de sterkste herinneringen
die ik heb aan mijn jeugd bij AFC. Daar achter die
deuren verdwenen 's avonds de volwassen mannen.
Grote knapen, pratend en lachend en met grote
voetbal tassen in de hand.
Als kind zat mijn eigen training er dan al op, maar in plaats van
naar huis te fietsen, ging ik bij het trainingsveld zitten wachten.
Wachten op de mannen van hèt Eerste. Dan maar wat later thuis.
De ernst waarmee ze hun sport bedreven, vond ik prachtig. En te
gelijkertijd verwonderde het me. Altijd het vaste groepje toeschou
wers langs het veld, alle spelers in hetzelfde trainingstenue, gegil
tussen de lijnen als het even niet lekker liep. Het ging er serieus aan
toe, dat was duidelijk. Maar men leek ook gevoel te hebben voor
theater. Voetbalclubje spelen, en dat in naam van de mooiste club
van het land.
Vele jaren later, in de herfst van 2006, zwiepten de rode klapdeuren
plotseling voor mij open. Ik mocht me bij het keurcorps van toen
malige trainer Ton du Chatinier melden. Daar zat ik, net twintig
jaar, ineens tussen de gevestigde orde van toen. Robert Gehring,
Mendel Witzenhausen, Rody Turpijn. Het waren dé namen. En - tot
mijn plezier - bleek het voor hen inderdaad niet alleen om die bal
en het netje te gaan. Ja, ze hadden een goede techniek en indruk
wekkend spelinzicht, maar achter de klapdeuren waren ook andere
dingen belangrijk.
De jongens hadden de mooiste verhalen. Over hun tijd bij Ajax bij
voorbeeld. De woede-uitbarstingen van Louis van Gaal, of hoe John
van den Brom een heel jaar op trainen geen balverlies had geleden.
Er was ook altijd wat te lachen. Humor die ik voorheen nog niet
kende, voetbalhumor dus. De een had de autowielen van een teamge
noot vervangen voor bierkratjes, de ander had een nieuw Manches
ter United-shirt laten signeren
door het complete team toen
de trotse eigenaar even naar de
wc was. Of er werd zeepsop in
de kicksen gedaan als het flink regende, zodat tijdens de training bij
het slachtoffer een onophoudelijke zeepbel ontstond op zijn schoen-
neuzen.
Ook was het team er in geval van tegenslag. Na het oplopen van
een ernstige blessure, of wanneer er een naaste overleed, belden
teamgenoten op of kwamen ze langs.
Natuurlijk: de serieuze aanpak op het veld was noodzakelijk. Maar
juist de cultuur van het team, de cultuur van dat kleedlokaal achter
die klapdeuren, maakte het AFC collectief altijd tot iets uitzonder-
lij ks.
Het saamhorigheidsgevoel kende in het jaar 2009/2010 een sportief
hoogtepunt. De sfeer van toen: wisselspelers startten na afloop
van een gewonnen wedstrijd de jel, elke donderdagavond bleef een
groot deel van het team plakken voor een drankje of een potje kaart
en in het kleedlokaal lachten we ons bijkans een ongeluk. Met als
gevolg een dik verdiend kampioenschap. Een historisch moment dat
uitzinnig werd gevierd door de hele club.
Met die euforie nog in het achterhoofd betrad ik afgelopen juli, na
twee jaar afwezigheid, ons prachtige sportcomplex. Het hoofdveld
lag er prachtig bij en ook het clubhuis was met een nieuwe vloer en
plafond nog fraaier geworden. Maar ik was op zoek naar iets anders.
De deur onder de trap stond open en dus kon ik doorsteken, maar ik
koos ervoor om te lopen naar de hoofdingang. Daar kon ik, eenmaal
binnen, zo mooi naar links draaien. En precies zoals ik het had ont
houden, waren aan het eind van de gang de klapdeuren te zien. Nog
altijd even rood, nog altijd met matglas. Rustig wachtend op weer
een nieuw seizoen AFCl.
LAURENS SAMSON