geten: maar weet je nog op die avond, toen we kampioen werden dat Jantje uit het open raam van de eerste etage duvelde en op de begane grond lustig bleef doorzingen ,,En A.F.C. is kampi-hoe-hoe-hoen!" Hoe denkt de jongere generatie over A.F.C.? Aan het woord komt nu Jos Kemna (25) die op zijn 13de lid werd en als speler van het eerste elftal drie kampioenschappen in de eerste klasse mee-behaalde. „Dat ging zo" zegt Jos Kemna. „Ik was op de Montessorischool en had nog nooit in een échte club gevoetbald. Ik weifelde tussen Ajax en A.F.C. Toen was voor mij Ajax „voetbal" en A.F.C. „club". Mijn vriendjes zaten allemaal in A.F.C. dus ik meldde mij aan. Wel, ik kon als voetballertje blijk baar aardig meekomen en zo kwam ik via B 2 - B 1 - A 1 op mijn zeven tiende jaar in het eerste elftal. Dat was in het seizoen 1961/62, het eerste jaar na de promotie naar de eerste klas en ik heb dus de drie kampioen schappen in de eerste klas meegemaakt." „Wat is nu je oordeel over A.F.C. als club?" „Die vraag is niet met één antwoord te beantwoorden omdat je die vraagstel ling van verschillende kanten kunt beantwoorden. Om te beginnen hebben wij thans twee „soorten" voetbal; amateur-voetbal en betaald voetbal. Als ama teur kan ik mij geen betere club wensen dan A.F.C. Ik zou niet weten naar welke amateurclub ik ooit zou willen overgaan. Dat komt door de speciale sfeer die in A.F.C. heerst een sfeer van gezelligheid, die je vrijwel nergens anders aantreft. Dit geldt zowel na de wedstrijden als na de training bij voorbeeld. Dat is dus prima, maar de andere kant van de medaille is, dat de door snee-A.F.C.er veel te critisch is. Je krijgt niet gauw een „open doekje" maar ze staan direct klaar met hun critiek. Nu vind ik critiek helemaal niet erg, want critiek kan stimulerend werken. Je wilt het dan nóg beter doen. Maar ook een schouderklopje kan stimulerend werken en nu meen ik dat er in A.F.C. te weinig schouderklopjes zijn en te veel critische op merkingen. Daardoor is ook het medeleven van de club als zodanig met het eerste elftal niet zoals het moet zijn. Bij een thuiswedstrijd zouden wij toch zeker al op duizend eigen leden mogen rekenen. Maar een veel te groot percentage van onze leden gaat naar een profclub kijken. Dat de belangstelling van het betalende publiek na de splitsing tussen amateur- en profvoetbal is teruggelopen bij ons is wel begrijpelijk. Eigenlijk 130

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1970 | | pagina 138