bekijken als een flinke maag-darm-catarre, een grootscheepse inwendige zuivering, waarna we, iets verzwakt weliswaar, maar gezonder, ons op maken voor onze zestigste verjaardag." Inderdaad, iets verzwakt. Enigen van onze beste spelers waren heen gegaan. Gelukkig was er aan het eind van dit veelbewogen seizoen geen degradatie. We stonden onderaan, veilig onderaan. Bij die zestigste verjaardag werd een grandioze revue van Jaap a Cohen opgevoerd. Ik wil in dit verband hieruit een visionaire scène memoreren van een voetballersmarkt, waar spelers bij opbod verkocht worden. Alleen waren daar de prijzen nog niet opgelopen tot de astronomische getallen van drie en vier ton, die we nu zien betalen. Het tijdvak van vijf jaren, dat in dit opstel beschreven is, loopt op zijn eind. Ik moge besluiten met twee citaten uit De Kapiteitshut, die nog niets van hun actualiteit verloren hebben en die naar ik hoop eeuwig zullen gelden. In de Schakel van maart 1955 lezen wij: „Voor ons, amateurclubs, opent zich een prachtig verschiet. Een van onze taken, het jeugdwerk, zal nog meer dan anders onze aandacht moeten hebben. We moeten de jeugd sterker aan de club binden. Clubliefde moet geleidelijk groeien, die kun je niet aanpraten. Laten wij nu dan het klimaat scheppen, waarin dit plantje het best gedijt, waarin de clubliefde vanzelf ontkiemt en groeit, zodat het komende geslacht met evenveel liefde onze club zal steunen als dat nu gebeurt door de „oudere" A.F.C.-ers." En in die van juni: „De toekomst is belangrijker dan het verleden. Daarom vestigen we nu al de blik op het vijfenzeventig-jarig bestaan. Moge dan blijken, dat A.F.C. de juiste koers heeft gevaren!" Nu zijn we dan zo ver. In het in 1955 gegiste bestek blijkt we! de juiste koers te zijn uitgezet. Dat we sindsdien zo wèl gevaren hebben danken we vooral aan de kapitein en de stuurlieden, die ons schip, na de stormachtige periode van 1950 tot 1955, zo bekwaam geleid hebben. Daarvoor ons aller hartgrondige dank! J. N. HOLTZAPPEL 104

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1970 | | pagina 112