Zo was langzamerhand de shamateur stiekum de voetbalgelederen binnen geslopen en was er een weliswaar niet érkende, maar toch wel een békende figuur geworden. De Bond wist dit natuurlijk donders goed. En wat doet hij? Een commissie! Een kleine commissie van drie man. Deze heren staan voor een hopeloze taak; een lawine van aangebrachte gevallen stort zich ter onderzoek over hun onschuldig hoofd uit. La mer a boire. Ze nemen een particulier detective in dienst; James Bond bestond toen nog niet. Natuurlijk is ook deze commissie tot vruchteloosheid gedoemd. Het kwaad is te ver doorgewoekerd, te veel clubs zijn er door aangetast en de onzichtbare banen waarlangs het zich verspreidt zijn niet na te gaan. Daar kan geen financiële controle, geen boekonderzoek bij de clubs en geen detective ook maar een cent aan veranderen. De strijd daartegen is al bij voorbaat tot mislukken gedoemd. En toch zijn die wanhopige pogingen van de Bondsbestuurderen om clan destiene betalingen tegen te gaan heel goed te begrijpen. Zij wilden het echte amateurisme verdedigen, dat wil zeggen het idealisme waarmee zij als jongemannen hun sport hadden beoefend en nu hun verenigingen leidden. Zij geloofden nog altijd aan clubliefde en clubtrouw en verloren uit het oog, dat de Romeinen al de bittere waarheid kenden van het principe ,,Ubi bene, ibi patria", wat betekent „Waar ik het goed heb, daar is mijn vaderland." Zij konden of wilden niet begrijpen dat in de kille maatschappij, vooral in tijden van depressie, de harde rijksdaalders een duidelijker taal spreken dan de mooiste leuzen. De idealen van een vorige generatie waren verouderd. Een jongere generatie van voetballers was na hen gekomen en van die jongens vonden velen inderdaad dat hun vaderland daar lag, waar zij er beter van konden worden. Ook A.F.C. zag menige prominente speler naar een andere club overgaan en heeft zich, lang voordat het beroepsvoetbal werd ingesteld, enige aderlatin gen moeten getroosten. Mede daaraan was ook de teruggang naar de 2e klas te wijten, met als gevolg een moeizame strijd voor ons behoud. Maar het berustte erin, zoals eigenlijk de meesten erin berustten, omdat al dat achterbakse geknoei van gewetenloze clubs nu eenmaal ongrijpbaar en dus onuitroeibaar was. Wie er niet in berustte was Karei Lotsy. Deze man, een volbloed amateur, die als voorzitter van de technische commissie een zegevierend Nederlands 96

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1970 | | pagina 104