VRIJ! al spoedig in de gaten had, dat A.F.C. „goed" was en bij honderden stroomden de aanmeldingen voor het lidmaatschap binnen. In het seizoen 1943/44 bracht de enquête-commis sie 237 bezoeken aan candidaat- leden. De sportieve successen waren le gio. In 1940 werd het eerste kam pioen, doch van een noodcompetitie. In 1941 bereikte A.F.C. voor de re serve elftallen een indeling, die vóór ons slechts aan A.D.O., Ajax en Feyenoord gelukt was. Het tweede kwam uit in de reserve eerste klasse, het derde en het vierde kwamen uit in de reserve tweede klasse. (Inderdaad wij zijn in de tien jaar „van goud tot diamant" bedenkelijk gezakt In 1943 wonnen wij in het Olym pisch Stadion (de Luchtbescher mingsdienst verbood ons de A.R.O.L. bekerwedstrijden op het A.F.C.-ter- rein te houden uit vrees voor bom inslag op onze houten tribunes) voor het eerst in de historie de A.R.O.L.- Beker. Successen legio, maar geen muziek gPORTIEVE successen legio, maar er zat „géén muziek" in A.F.C. Hoe kon men in verenigingsverband zingen en dichten, zo lang er één Duitser door de Amsterdamse straten patrouilleerde? Het eerste lied, dat ge dan tegenkomt in onze historie, is er ook weer zo een, dat een kreet van vreugde is om ontslagen boeien. Ik heb het voor het eerst gehoord en meegebruld op die September Zondag in 1944, toen de luchtlan dingen bij Arnhem ons, dachten wij, de zekerheid gaven, dat wij aan de vooravond van de bevrijding ston den. Wij waren gast bij Harry Scheepstra. Holland werd weer vrij en in een daverende stemming be spraken wij ons 50-jarig bestaan. De Revue was in kannen en kruiken, het Gouden Boek was in manuscript klaar -de Drukkerij 't Koggeschip zou gaan zetten. Wij lachten wat om een paar restant-Duitsers, die op het ter rein tussen de Stadionkade en de Wandelweg in „Deckungslöcher" met een of ander af weer dingetje de strak blauwe lucht afzochten. En wij zon gen het lied van Jaap a Cohen: Muziek Jaap a Cohen JJOLLAND is weer Holland Holland is weer vrij! Weg zijn nu de Moffen Met hun dwingelandij. Weg de landverraders Met hun N.S.B. Wien Neerlands bloed door d'aderen vloeit Die juicht nu met ons mee! J^AT zou de „Song" worden van de Gouden Revue die dan met een de Bevrijdingsrevue zou wor den Een paar dagen later verloren onze bondgenoten de Slag om Arnhem. De stroomvoorziening werd uitgescha keld. 't Koggeschip had geen gas om de loodpotten te vullen de repeti ties voor de Revue werden afgelast. Amsterdam ging de barste winter in van haar bestaan: de hongerwinter. Midden in die winter viel de 18e Januari 1945, de datum van Ons Gouden Jubileum. En als ik denk aan de viering van ons Gouden Jubileum, dan denk ik wel niet in de eerste plaats aan de daverende voorstellin gen van onze Revue, drie avonden voor stampvolle zalen gespeeld in 't Vrije Nederland van November 1945, noch aan de verschijning van ons Gouden Boek, maar aan de 18e Ja nuari 1945. Des morgens verenigden wij ons op „Zorgvlied" bij het graf van Schaf Scheepens. Het staat er nu zo gemak kelijk „verenigden wij ons", maar toen waren er geen taxi's, geen trams, geen fietsen. Lopen lopen met de pijn van de honger in het lichaam, met afgetrapte schoenen, een winter jas van zes, zeven jaar oud, steeds kijkend naar vijanden en handlan gers, die het wel eens op U gemunt zouden kunnen hebben. In die om standigheden waren meer dan hon- derd(!) A.F.C.-ers naar Zorgvlied gegaan. En in de late namiddag kwam men bijeen in „Eggers". Buiten: het aar dedonker van wéér een avond in die vervloekte winter. Er joeg een Noord wester, voorbode van een koudegolf, die elf honderd stadgenoten, ver kleumd en uitgehongerd, binnen de drie weken de dood zou brengen. Daar bij Eggers, onder het walmende licht van een paar olielampjes, „A.F.C. rose to the occasion". Een magistrale redevoering van voorzit ter Bessem, aanbieding van geschen ken, gelukwensen van de A.V.B., van Ajax, van de cricket-club, van de honkbal-club. Magere mannen met zorg in het hart, loodzware zorg om wat het vol gende uur kon brengen. Scherpe ge zichten, doorgroefd van diepe lijnen. Maar met iets van vreugde en dank baarheid, dat wij die dag niet alleen leefden, maar ook konden beleven. Daar hield ook wijlen Fons de Vilder een prachtige redevoering, waarin hij ons opwekte om vol te houden; vol te houden voor Neder land, voor onze gezinnen, ook voor de oude club, die tot een zo groot stuk van ons leven was geworden. Jan v. d. Pijl en zijn vrouw had den wonderen verricht. Nooit heeft een schaarse borrel verwarmender, opbeurender, feestelijker gesmaakt dan die van 18 Januari 1945. Nooit was de band hechter, de vriendschap eerlijker dan in die periode. Tien jaar later kan men wonder lijk genoeg, toch ook wel eens met weemoed denken aan die helse win ter van 1944 op 1945. Het is een merkwaardige karaktertrek van ons Nederlanders, dus ook van ons A.F.C.-ers, om eensgezind te zijn, in dien de nood tot aan de lippen stijgt. In een periode van nog geen tien jaar hebben de mensen en natuur krachten, de woedende Duitsers en de woedende Noordzee, dit ervaren. Waarom kunnen wij dit toch niet opbrengen, als er geen nood is, als er welvaart heerst en vrede? Als wij nagaan, over welke onder werpen wij ons kwaad maken wan neer er geen vuiltje aan de lucht is en wij plaatsen dit tegen de achter grond van de 18de Januari 1945, dan moge eerlijke zelfcritiek ons tot een nieuwe grote krachtsinspanning voor de oude club leiden. Een jubileum-Schakel was op tijd uitgekomen. Op tijd. Getikt met kleu mende vingers bij kaarslicht en bij de „verwarming" van een smeulend kookkacheltje, onder de moeilijkste omstandigheden gestencild in de fa briek van Jo Nestelroij, rondgebracht door adspiranten op rammelende fietsen met houten banden. En in die Schakel een gedicht van de club-bard Nico Holtzappel, dat wij hier afdruk ken met het motto, dat hij aan Isaac da Costa ontleend had: 99

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1955 | | pagina 28