loozen winter, zij zaten in het „Behouden Huis" daar aan den Koninginneweg, waar
we zoo ontzaggelijk veel lief en leed met elkander hebben beleefd. En zij waren
voor één avond gelukkig en zorgeloos want moeder A.F.C. was jarig en haar
kinderen waren bijeengekomen en wisten zich leden van één gezin, die, als alle
leden van alle gezinnen, onder elkaar wel eens kunnen twisten, maar één zijn tegen
wat hen van buiten bedreigt. En door dat één zijn weten, dat zij er door zullen
komen."
Wij zijn er doorgekomen, maar ten koste van zware offers. Op 4 Januari 1945 was
Henny Immig te Hoorn standrechtelijk doodgeschoten, op 6 Maart 1945 onderging
A. A. Scheepstra in Haarlem hetzelfde lot; J. C. R. van Eijk werd door de Duit-
schers omgebracht bij de moordpartij in het Amsterdamsche Weteringplantsoen op
12 Maart 1945 en Rob Cijfer viel voor een Duitsch vuurpeleton op 11 April 1945
te Zijpe.
Veel A.F.C.-bloed heeft gevloeid voor de bevrijding van ons vaderland talrijke
leden hebben daadwerkelijk hun aandeel gehad in den openlijken of ondergrond»
schen strijd tegen de onderdrukkers. Het is niet doenlijk, om namen te noemen. In
Harry Scheepstra huldigen wij de vele A.F.C.-ers, die ieder op zijn terrein en naar
zijn vermogen tegen de tyrannie streden. Toen dan eindelijk het moment gekomen
was, waarop de deuren van het Paleis op den Dam zich openden en onze geëer
biedigde Koningin haar paleis weer betrad, stonden daar ter begroeting o.a. Burge
meester de Boer, de Commandant Carel F. Overhoff en ons bestuurslid Harry
Scheepstra, Adjudant-Commandant van Zuid. Voor de enkele A.F.C.-ers, die dit van
nabij konden aanschouwen, een onvergetelijk moment.
Ook de vrouwen in A.F.C. hielden moedig stand. Ook bij hen waren er vele, die
een actief aandeel hadden in het verzet. Hen mogen wij hier huldigen in de persoon
van Mevrouw Jeanny Bessem-de Jongh, die „vrij en onverveerd" zéér veel voor de
goede zaak gedaan heeft.
Voor de bevrijding een feit was, doorworstelden wij de vreeselijke maanden van
den hongersnood en ook toen liet A.F.C. haar leden niet in den steek. Steeds en voor
al in den oorlog heeft A.F.C. bewezen, méér dan zoo-maar-een voetbalclub te zijn.
In het vorenstaande memoreerde ik reeds het voortreffelijke werk van het M.C.A. In
de eigenlijke oorlogsjaren werden de volgende commissies in het leven geroepen:
De „Commissie N.N." bestaande uit v. Dijkhuizen en wijlen P. S. Buren, die de
taak op zich genomen had overal shirts, kousen, schoenen en broekjes te bemach
tigen om onze spelers in de gelegenheid te stellen hun sport te blijven beoefenen;
dat een en ander niet altijd tegen de vastgestelde prijzen geschiedde, spreekt van
zelf. De „Contact-Commissie" bestaande uit A. Waayer, G. Stallmann en Karei Prior,
die een uitvoerige correspondentie onderhield met de zich in Duitschland bevindende
A.F.C.-ers; uit hun antwoorden bleek overduidelijk, dat deze A.F.C.-ers het werk van
de contact-commissie ten zeerste op prijs hebben gesteld; ook in den vreemde bleven
hun oogen gericht op het wel en wee van de A.F.C. En dan de „Voedselcommissie"
een commissie, die op het juiste oogenblik tot stand kwam, toen de nood op z'n
hoogst was. Deze commissie bestond uit ir. C. A. Emeis, B. P. Bonkink en H. Meyling,
en werd tot werken in staat gesteld door den heer van de Hurk Sr. De voedselcom
missie heeft ontzaglijk goed werk gedaan en de leden der commissie hebben zelf
moeten constateeren hoe in tal van A.F.C.-gezinnen de nood zeer hoog gestegen
73