zorg voor de jeugd. De jongeren werden toen naar mijn eigen ervaring en die
mijner tijdgenooten teveel aan zichzelf overgelaten. Je voelde je toen meer
aanhangsel dan onderdeel van de club en ik ben overtuigd, dat de groote zorg,
die thans aan de jeugd besteed wordt, van ontzaglijk belang voor het A.F.C. van
de toekomst zal blijken te zijn.
Maar nogmaals: de débacle bij A.F.C. in de vroeg-twintiger jaren was meer het
gevolg van een combinatie van samenvallende ongunstige factoren dan van aan
wijsbare fouten.
En thans nog iets over de dingen, die men deed, om A.F.C. te behouden. Het
belangrijkste is geweest de instelling van den A.R.O.L.-beker, die ons in ons ver
dere bestaan financieel redde en A.F.C. een standing bezorgde, ver boven haar
positie als middelmatige tweede klasser uitgaande. Het ging dan zoo, dat Gé Bosch
een beker schonk, die de inzet zou vormen van een serie wedstrijden, waaruit
A.F.C. lessen zou kunnen putten voor het komende seizoen. Ter herinnering aan
onzen inmiddels en veel te jong gestorven Tony van Lierop werd de beker op
voorstel van den schenker genoemd de A.R. Onslow van Lierop beker, afgekort de
A.R.O.L.-beker. Het eerste jaar dat de beker verspeeld werd (1923) overtrof reeds
onze verwachtingen. En toen was het vooral Galavazi, die begreep, wat de A.R.O.L.-
beker-wedstrijden zouden kunnen worden: De officieuze opening van het Amster-
damsche voetbalseizoen op een wijze, zooals Rotterdam dat kende met het Zilveren
Bal-tournooi. Onder zijn leiding heeft een zich geleidelijk verjongend bestuur ge
ploeterd en gewerkt om het A.R.O.L.-tournooi tot een mooi sportgebeuren te maken.
Daarin is men volkomen geslaagd en het had zijn gunstige repercussie op de ver-
eeniging zelf, want via het A.R.O.L.-beker-tournooi hervond het publiek den weg
naar ons veld.
Er was meer, waardoor A.F.C. bijeen bleef en doorvocht: de onderlinge band, die
bindt. Onvergetelijk is de algemeene vergadering na de smadelijke degradatie
naar de afgeroomde tweede klasse. Het bestuur bleef „en bloc" op zijn post. Men
besloot daar tot het reeds gememoreerde uitgaven van de „A.F.C.-Schakel" (mogelijk
gemaakt door de genereuse houding van Toon van Seventer) en tot het engagee-
ren van een trainer. Staande de vergadering werd voor ƒ1400.op een trainer
fonds ingeteekend. Er was nog clubliefde in A.F.C. I
Inmiddels moesten wij de sportieve lijdensbeker wel tot den bodem ledigen. Nog
voor ons dertig-jarig bestaan herdacht werd, waren ons tweede en ons derde elf
tal afgezakt naar de reserve derde klasse.
Toch waren er lichtpunten: Het interne clubleven bleef geanimeerd, waarvan de
oprichting der Reds Band een bewijs was en verder hield het eerste elftal zich
wat beter. In moeilijke tweede klasse competities hield het eerste zich staande en in
1924 brachten we het zoowaar tot de finale in de Gouden Kruis competitie, waar
in wij met slechts 32 van het sterke Ajax verloren. Voor ons alweer een reden
om dien middag de bloemetjes buiten te zetten. We waren ganschelijk niet ver
wend in die jaren en een succes werd vertroeteld en uitgebuit. Wat een vreugde
bracht niet het kampioenschap van de juniores in 1923, hoe klemden we ons bij
dat kampioenschap niet vast aan het „Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst I"
In de algemeene voetbalpolitiek kwamen factoren tot uiting, die in A.F.C. de alge
meene belangstelling trokken. Het afschaffen van de ovelrgangscompetitie raakte
52