MEMOIRES
18 Januari 1945. 50 jaar A.F.C. lief en leed, waarvan ik de laatste 30 jaar van zeer
dichtbij medegemaakt heb. Een schat van herinneringen heb ik dus opgedaan, waar
aan het goed is terug te denken, voorvallen, welke je immer bijblijven en welke je
thans bij het schrijven van een bijdrage voor het A.F.C.-Gedenkboek te binnen schieten.
Lid geworden in 1914, het jaar van den eersten Wereldoorlog, toen er nog geen ad-
spiranten of junioren-afdeelingen bestonden, kwam je als 14-jarige knaap als speler
van het 4e elftal in de le klasse van den A.V.B. Hier vond je een goede leerschool
waar je al vroeg werd bijgebracht hoe je mannetje te staan, practisch onderwijs
dat voetballen geen meisjesspel was.
Door gebrek aan spelers, welke hun dienstplicht hadden te vervullen, kwam dra de
gelegenheid hooger op te komen en zoo belandde ik op 15-jarigen leeftijd in het
le elftal, waarvoor ik bijna 20 jaar onafgebroken speelde.
In 191 ontstond, mede door het toetreden als lid van militairen, welke in de
omgeving van Amsterdam waren gelegerd het elftal, dat in de jaren 1917 en 1918
zooveel roem voor A.F.C. verwierf, door twee achtereenvolgende seizoenen het kam
pioenschap van de zg. Margarine le klasse te behalen, waarbij A.F.C. tevens de
eer werd waardig gekeurd mede te dingen om het Kampioenschap van Nederland.
Na deze kampioensjaren werden wij bij keuze toegelaten tot de echte le klasse,
waar wij het 2 jaar uithielden, doch door ongevallen en het verlaten van de ver-
eeniging van enkele vooraanstaande spelers, blijft van dit elftal practisch geen speler
over. Degradatie naar de Overgangsklasse volgt en aan het einde van het volgend
seizoen degradeerden wij roemloos naar de 2e klas; het was met A.F.C. slecht
gesteld. Doch nog steeds beschikten wij over 11 spelers welke Zondag in Zondag uit
voor het voortbestaan van A.F.C. wilden vechten. Deze strijd om het bestaan heb ik
15 jaar lang medegemaakt, wij hadden een elftal vol vechtlust doch zonder de
noodige hardheid om A.F.C. weder aan den top te brengen.
In de eerste dezer rampspoedige jaren speelden wij onze uitwedstrijden meestal
zonder van supporters te zijn vergezeld, een uitzondering maakten onze huidige
voorzitter, Symen Wit en nog een enkele andere getrouwe. Desondanks waren deze
Zondagen ware feestdagen, iedere overwinning, veel waren het er niet, was de aan
leiding tot het arrangeeren van een feestavond ergens in het hooge Noorden, in
Utrecht of bij Guus op het Damrak, terwijl een nederlaag de stemming van het
kleine gezelschap niet vermocht te beïnvloeden.
Na deze uiterst slechte jaren, wat resultaten op het groene veld betreft, ging het
weer bergopwaarts. Jonge spelers met aanleg waren uit de adspiranten elftallen
naar voren gekomen en werden in het le elftal opgenomen. Door het opnemen van
Charles Lungen, Knopper, Tienstra, Neseker, Dykhuis e.a. ging het spelpeil danig
vooruit zonder dat wij echter een ernstige gooi naar de bovenste plaats konden doen.
In het bijna 20 jaar onafgebroken uitkomen voor het le elftal hebben zich in enkele
van de lange reeks ontmoetingen voorvallen voorgedaan, welke in je geheugen ge
grift blijven als ware de wedstrijd gisteren gespeeld.
De eerste wedstrijd, welke op mij een onuitwischbaren indruk maakte, was die tegen
Amstel op het oude Stadion in 1918; bij gelijk spel waren wij kampioen der le
klasse, Amstel moest winnen om degradatie te voorkomen. De stand was tot 10
193