lOe hebben wal gelachen
betoont voor een zuster of ander familielid van den candidaat dan voor dezen zelf
Ook moet het zijn voorgekomen, dat leden na afloop van het laatste bezoek in aan
merkelijk vroolijker stemming verkeerden dan toen zij van huis gingen. Maar laat ik
over dit thema niet verder uitweiden, want anders vrees ik moeilijkheden met
enquête-commissie-leden (die zich een en ander terecht of ten onrechte mochten
aantrekken) en voorloopig zijn er helaas nog moeilijkheden genoeg in ons landje.
Moge het vorenstaande bijdragen tot goed begrip van de functie en het belang der
enquête-commissie en voor allen, op wie vroeg of laat een beroep wordt gedaan om
de daaraan verbonden besognes met opgewektheid en clubliefde te vervullen, op
dat A.F.C. tot in lengte van dagen haar plaats in de voetbalwereld behoude en
liefst nog verbetere I
Golden A.F.C. I Good luck I Mr. A. SABELSON.
Ik leef en ik weet niet hoelang
Ik sterf en ik weet niet wanneer
Ik reis en ik weet niet waarheen
Vreemd, dat ik zoo vroolijk ben.
Deze regels moeten eens geliefkoosde woorden van Erasmus zijn geweest. En het
was voor dien ouden baas maar best, dat A.F.C. in dien tijd nog niet bestond, anders
had hij aan één stuk door zijn buik kunnen vasthouden.
Want wie een tijdje met A.F.C. meeloopt kan getuigen, dat wij veel, heel veel ge
lachen hebben. Onze vereeniging heeft nimmer veel Nurksen in haar midden gehad.
Op en om het veld, thuis of in het stamlokaal, in of buiten ons Holland, A.F.C.-ers
lachten om alles waar maar een sprankje humor viel te bespeuren.
Misschien juist daarom plachten outsiders zoo stekelig onze moraliteit te kleineeren.
Maar gevoel voor humor moet je beztten en komt niet pas na een half kruikje.
En die eeuwige opgewektheid, zelfs bij de allergrootste tegenslagen inspireerde mij
enkele blaadjes van deze lijvige Jubileum-Schakel daarmede te vullen. Hoe kon die
stemming immers ooit anders zijn met een man van kaliber als onze onvergetelijke
Schaf aan het hoofd Schaf's gezicht was één en al lach. In den tijd, dat Schaf
Eere-Voorzitter was, kwam het volgende geval voor: het was toenmaals de gewoonte,
dat de spelers van ons eerste en tweede elftal plus tegenpartij tijdens de rust een
kopje thee dronken op kosten van de clubkas. Deze gevoelige aderlating, al klinkt
het, nu A.F.C. „bijna" binnen is, als een ongeloofwaardig vertelsel, was niet dan na
ettelijke moties, aangenomen. Een dergelijke a-sociale daad gaf een der spelers
van een lager elftal aanleiding, langs hiërarchischen weg een verzoek bij het Be
stuur in te dienen, niet een bepaalde groep leden te bevoordeelen, doch allen of
geen. Op een avond stond de bewuste man dan voor de groene tafel. Zooals dat
dan meer gaat, begon hij, al die ernstige Bestuursgezichten ziende, van lieverlede
een pietsie hakkelig te praten. „Is U klaar vroeg de Voorzitter, maar vóórdat de
President zijn antwoord kon geven, stond Schaf in al zijn breedheid op en bulderde
woedend: „Beste man, denk jij soms, dat A.F.C. een filiaal van de VAaaMI is...?"
182