J>pes patriae De stof voor dit artikel zal ik uit den aard der zaak moeten putten uit de laatste tien seizoenen, den tijd n.l., dat ik zelf actief deelneem aan de organisatie onzer Jeugdafdeeling. Want och, hoe gaat het wanneer men in de seniorenelftallen speelt, men volgt de uitslagen van alle A.F.C.-elftallen en men constateert eventueel met genoegen, dat één der elftallen kampioen wordt, doch daar blijft het meestal bij. De tijd, dat ik dus in de senioren-elftallen uitkwam, moet ik in dit artikel geheel overslaan. Voordien echter speel de ik enkele jaren in de Jeugdelftallen, zoodat ik dus juist in den geest van deze bijdrage voor het Jubileumboek onzer 50-jarige A.F.C. han del, wanneer ik begin met mijn toetreden als adspirant tot de A.F.C. In het seizoen 1923/1924 dan mocht ik voor het eerst voetballen voor een echte vereeniging, in een echten wedstrijd, en op een echt voet balveld. Ik kan mij nog goed herinneren, wat die eerste wedstrijd voor mij beteekende, herinneringen welke ik thans, als voorzitter der huidige Jeugdcommissie, nog zeer vaak in mijn gedachten terugroep, opdat ik mij weer precies kan verplaatsen in de innerlijke gemoedsbewegin gen onzer tegenwoordige jeugd. Mijn adspirantentijd was nu niet direct overdreven succesvol, hoewel ik toch ook een enkele maal in een Junioren elftal mocht invallen, uit welk elftal ik mij één speler nog bijzonder goed herinner, n.l. Lally Duson, doordat hij mij de eerste deceptie in A.F.C. bezorgde. Wanneer Lally dit stukje mocht lezen, zal hij het zich natuurlijk in het geheel niet meer herinneren, doch de woorden, die hij mij eens toevoegde, heb ik altijd onthouden. Wat was n.l. het geval Op een bepaalden Zondag had ik dan voor het eerst als adspirant in het Juniorenelftal mogen spelen. Den dacrop volgenden Zondag was mijn elftal vrij en gingen wij volgens afspraak op A.F.C. trainen, hierbij was ook Lally Duson aanwezig. Tijdens deze training liet ik menig balletje door en Lally voegde mij toe: „Jongen, schei jij er maar mee uit, je kent er niets van en je zult het nooit leeren ook." Dit te moeten hooren, terwijl ik den vorigen Zondag waardig was gekeurd om het doel der Junioren I te mogen verdedigen, is een groote teleurstelling voor een adspirantje, dat nog alle aspiraties heeft om hooger te komen. Ik heb hieraan nog moeten denken, toen ik als keeper voor het Amsterdamsche-elftal werd gekozen om in het Olympisch Stadion tegen Rotterdam te spelen. De leiding der Adspiranten en Junioren was in dien tijd in handen van, den te vroeg overleden, „Pa" Langevoort, terzijde gestaan of later opgevolgd door de Heeren v. Dijk, Rood, Staats, v. Nigtevegt, Brusse, om slechts enkelen te noemen. Onder deze heeren treffen wij er één aan, welke nog in de tegenwoordige Jeugdcommissie werk zaam is, n.l. v. Nigtevegt. Hij zal, in de eerste jaren, dat hij voor de jeugd van A.F.C. werkzaam was, wel niet hebben kunnen vermoeden een zoo enorme uitbrei ding, als thans onze Jeugdafdeeling ondergaat, te zullen beleven. En dan zal men zich 'afvragen, hoe komt het, dat het aantal onzer jeugdige leden zoo geweldig is gestegen In het seizoen 1938/1939 had de A.F.C. nog 3 Junioren- en 4 Adspiranten-elftallen 176

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 212