Gedachten bij ons jubileum Dankbaar accepteerde ik het aanbod, om in verband met het jubileum der A.F.C., ook eenige letters te mogen produceeren en spreek daarbij tevens den wensch uit, dat deze regels er toe zullen bijdragen dit nummer tot een waarachtig jubileumnummer van documentaire waarde te maken. Ik verkeer n.l. in de bevoorrechte positie, dat ik mijn clubervaringen als club- en sportman niet eenzijdig heb opgedaan, want van origine was ik geen A.F.C.-er. Ik zeg speciaal was, omdat ik hiermee wil ver klaren, dat men ondanks vreemde afkomst toch tot een club kan gaan behooren Dit is een van de grootste verdiensten, die men een vereeniging kan toedenken; slechts enkele clubs bezitten deze goede eigenschap, welke gebaseerd is op een goede, gezonde verstandhouding tusschen de menschen die een club vormen. Doch speciaal de menschen, die den grondslag legden voor zoo'n club welk een gave moeten zij hebben om sfeer, stemming en geest te scheppen, om zoodoende die basis voor een vereeniging te leggen, welke nu eenmaal onmisbaar is. Zoo'n basis is onwankelbaar, staat steeds vast, zal altijd blijven bestaan Opvallend is voor mij (en ik geloof voor vele A.F.C-ersj dat met al die goede eigenschappen onze club er nooit in is kunnen slagen tot de constante eerste klassers te kunnen behooren. (k ben mij er terdege van bewust, dat ik hier een zeer moeilijk onderwerp aanroer en juist daarom meen ik juist nu toch uit mijn ervaring te moeten schrijven. Hiervoor ga ik terug naar het begin van mijn loopbaan als voetballer. Ik kwam als jongen in een van de grootste Amsterdamsche clubs en trad daar toe als lid op nauwelijks veertienjarigen leeftijd; dit is gewoonlijk zoo de leeftijd, dat jongens tot „groote clubs toetreden. Dit toetreden tot een groote club was voor ons jongeren op zichzelf al iets heel bijzonders. Immers: je speelde eerst een proefwedstrijd, waarin je gekeurd werd of je al dan niet geschikt was voor de vereeniging. Nervositeit was daar begrijpelijk volop J Immers: in dien tijd hadden de vereenigingen Ajax en Blauw Wt slechts twee adspi- rantenelftallen, waarvan ieder jaar de helft „overging" naar de juniores, zoodat er van de circa 80 candidaten er ca. 14 of 15 waardig gekeurd werden om toe te tre den als lid. Hoe trots was je, als de jongens op „het land" tot elkaar fluisterden: „die zit in Ajax of Blauw Wit", je was een „kei". Doch tevens voelde je als jongen, dat het een gunst was om lid te mogen worden en je voelde zoo echt, dat je nu ook iets verplicht was. Wel, die „plicht" was er; er was slechts één plicht: trainen. En wanneer zoon leiding den moed zou hebben gehad om drie of vier trainingsavonden beschikbaar te stellen: ze zouden alle even druk bezocht zijn geweest. Dit is bij ons in A.F.C. zeer moeilijk uitvoerbaar, doch niet onmogelijk. Het verschil ligt voor de hand; want de jongens, waartusschen ik opgroeide, waren bijna alle uit gezinnen van vakarbeiders, die hun kinderen, wanneer ze van school kwamen, ook een vak lieten leeren. Dit gaf's avonds ook veel vrijen tijd, dus: trainen en wanneer er voor ons geen trainen was, dan keken we naar het trainen van de ouderen. Het was al voetbal! Zooals gezegd: het verschil ligt voor de hand. Ons probleem in A.F.C. is de studie en dat gaat per saldo steeds vóór voetbal. Doch ik weet uit eigen ervaring, dat ondanks de studie, er 's avonds toch tijd ge- 173

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 209