*SSSm
mm
Aan Tognerie (meer bekend als Toggiel, de prima midvoor en goalgetter.
Van Klaveren, die in latere dagen voor belangrijke wedstrijden zelfs uit Engeland
overkwam om mede te spelen;
Huese de fijne tacticus;
Arie de Graaf, onze rechtsbinnen;
Dok Buys, onze rechtsbuiten;
Bornemann, onze prima keeper en aan Vis, de goochelaar.
Je kon altijd weten aan welken kant van het veld Vis speelde, want daar hadden de
jongens uit het publiek de grootste lol. Hij liep soms met den speler van de tegen
partij mee en liet dan den bal even liggen, om bliksemsnel terug te gaan en den
bal een onverwachte wending te geven, dat gaf een gebrul van de kantjongens. Na
de rust liepen die gezamenlijk over naar die zijde van het veld waar Vis zou komen
te spelen.
Han Hollander, die met zijn groote schoenen ongelooflijk kon manoeuvreeren, die
bij den laatsten thuiswedstrijd van Tognerie een zeker doelpunt niet zelf maakte,
maar den bal voor de voeten van zijn clubgenoot schoof, die dan ook niet miste.
Dan denk ik aan de omgeving der terreinen en het clubhuis achter de hoeve „Goed
Genoeg" in de Watergraafsmeer. Aan Kees Oostveen, de boer en verhuurder der
terreinen, met wien je eerst een appelmaaltijd moest gebruiken om tot vernieuwing
van het huurcontract te kunnen overgaan.
Aan de besprekingen en het overleg met de terreincommissarissen voor den aan
vang van belangrijke wedstrijden, waarbij we zelfs de hulp van padvinders heb
ben ingeroepen, om de Politie van Watergraafsmeer onder leiding van den Inspec
teur Biere, niet te vergeten. Ik noem hier slechts enkele namen als Bob Hofstee en
Hans Huurnink en Jan Buis. Wat waren we blij als er honderd gulden werd ontvan
gen en hoe rijk voelden we ons toen een wedstrijd het kapitaal van achttienhonderd
gulden aan entréegelden in de kas bracht. Later werden we overdonderd door de
kapitale som van tienduizend gulden in het Stadion, waarbij ik nog vond dat de
toenmalige directeur John Coucke een te dikke som voor suppoosten en kassiers
had afgetrokken.
Dan denk ik aan de clubavonden in De Karseboom in de Kalverstraat, waar we
dronken, speelden, kletsten en zongen. Waar Rob. Kerr zijn Engelsche liedjes zong
en wij het refrein meebrulden. Zoo herinner ik mij het bekende liedje „There is a
tavern in the town" waarbij Rob, bij de hooge toonen met gesloten oogen stond te
zingen, waar het mannenkoor zong van „hoog het glas" enz.
Waar we den „Einzug der Gladiatoren" opvoerden met zoo'n lawaai, dat het pu
bliek in de Kalverstraat niet beter wist of de Karseboom werd afgebroken en de
bezoekers van het onderliggend restaurant zich niet meer verstaanbaar konden
maken, zoodat afgezanten van den eigenaar naar boven kwamen rennen om de
boel te kalmeeren.
Waar we altijd vrienden konden vinden, als ik uit Den Helder het weekeinde in Am
sterdam kwam doorbrengen. Het was dan ook geregeld dat ik des Maandagsmor-
gens met de trein van half zes weer naar het Noorden vertrok, om mijn tekort aan
nachtrust in de ledige coupé in te halen.
Waar we onze tegenpartij voor den volgenden Zondag uit de andere plaatsen ont
vingen, ook uit andere landen, zooals de beroepsspelers der „Bolton Wanderers"
148