Vroolijk wapperden de Engelsche en Nederlandsche kleuren op het Clubhuis; het terrein was tot de laatste plaats uitverkocht. Wij stonden met de rust nog 00 en ook in de tweede helft hielden wij ons ge- ruimen tijd zoo goed, dat algemeen aan een gelijk spel gedacht werd. Toen echter Vermeer het terrein geblesseerd moest verlaten, zakten wij wat af, zoodat de Engelschen tenslotte met 20 wonnen, hetgeen een waardig besluit was van een prettig seizoen. Seizoen 1912/1913 draaiden we weer volle kracht en we startten in Rotterdam met een 40 overwinning op Achilles (de club van Hoentjes) een 41 overwinning op het Leidsche Ajax en met een formidabele 51 op het toenmaals zeer sterke D.V.S., een wedstrijd, die met gouden letters geboekt staat. Xerxes werd met 40 geklopt; tegen D.V.V. werd gelijk gespeeld en toen wij aan het Laantje van Alkema de Delftsche klip met een 32 overwinning omzeilden, waren wij vol goeden moed op het kampioenschap. Die wedstrijd tegen Concordia had voor mij persoonlijk een ongelukkig verloop; op een gegeven moment kopte Jaap Fischer inplaats tegen den bal, tegen mijn rechter oog. Een militair dokter, die op het veld aanwezig was, verbood mij verder te spelen. Ik stond in het clubhuis te stampvoeten, maar gelukkig won mijn elftal toch. Op 5 Januari 1913 stonden we nog bovenaan, maar weer braken wij de nek over het Schuttersveld in Rotterdam, waar Achilles ons wist te kloppen „dag kam pioenschap Het laatste seizoen voor den wereldoorlog kwam een andere groote concurrent ons belagen, n.l. Blauw Wit, dat toen naar voren kwam I In dat jaar lagen we weer eens overhoop met het „doelgemiddelde", dat ons een paar jaar daarvoor ook reeds het kampioenschap had gekost, toen wij eenzelfde aantal punten hadden als Con cordia. We speelden nl. tegen V.U.C. met 44 gelijk, hetgeen ons doelgemiddelde een leelijke knauw gaf. Persoonlijk vind ik de tegenwoordige regeling met het doel saldo veel billijker,- naar mijn oordeel is een 81 overwinning nu eenmaal mooier dan een 10 overwinning, maar in den tijd van het doelgemiddelde was 10 (doelgem. „oneindig") mooier dan 81 (gemiddeld 8). Blauw Wit werd dat jaar kampioen en toen brak de oorlog uit en ik werd gemobi liseerd, zoodat ik niet meer voor mijn club kon uitkomen. Het waren onvergetelijke jaren, waarover ik schreef en nimmer zal ik vergeten, wat A.F.C. voor mij beteekend heeft. Een eeresaluut wil ik brengen aan onze ijverige bestuursleden, aan de oprichters der club en aan onzen onvergetelijken president, wijlen Gerard Scheepens, die zoo ontzaglijk veel voor onze mooie vereeniging gedaan heeft. Menigen wedstrijd heb ik in latere jaren als toeschouwer gevolgd. In latere jaren heb ik met mijn Haarlemsche vereeniging „Kennemerland" nog vaak tegen de A.F.C.- veteranen gespeeld, doch in 1939 ben ik opgehouden als actief speler. (Dit wil dus zeggen, dat Heimig tot zijn 53ste jaar actief heeft gespeeld. J.W.) Mijn laatsten wedstrijd heb ik... aan de zijde van A.F.C. gespeeld tegen Kennemer land, zoodat mijn laatste wedstrijd toch in de roodzwarte trui gespeeld werd. A.F.C.-ers van thans: Blijft onze vereeniging trouw en eerste elftallers: brengt Uw club in de omgeving, Uw Club waardig, de Westelijke Eerste Klasse. Dat ge dit spoedig moge doen, is de wensch van Uw ouden clubmakker. A. HELMIG. 127

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 153