en de Spartaan bij Schaf aan de telefoon. Hoe dat zit met die terreinen. Schaf,
nog doodmoe van de vergadering, heeft de krant nog niet gelezen en belt Jacq. van
Ooij op. „Wat staat er toch precies in de ochtendbladen Ze bellen me hier gek".
Jacq. van Ooij licht hem in en die „idioot van een Wijnand" is dien Zondag het
meest verguisde lid van A.F.C. Hierop volgt een brief van Jacq. van Ooij, die er niet
om liegt. Die brief ligt in dezelfde map, waarin ik het diploma van den Nobelprijs
bewaar, dien ik ontving voor het Gedenkschrift bij ons 40-jarig bestaan. Zoo blijft
het evenwicht in het leven bewaard.
Dan komt een tijd, waarin je los bent van A.F.C. en waarin je op een gegeven
moment zegt: „Laten ze doodvallen". Er zijn leden, die dat vóór je gezegd hebben;
er zullen leden zijn, die het later zeiden of zullen zeggen.
Tja, ja, laten ze doodvallen. En je zit in de tram met het Maandagochendblad en je
wil kijken naar de uitslagen en beschouwingen van de eerste klassers. Larie. Want
vóór je weet, hoe A.D.O. gespeeld heeft of Feijenoord of Go Ahead of Willem II,
is je blik afgegleden en automatisch hebben je oogen gezocht naar die drie letters
A.F.C. En vóór je weet, of Go Ahead kampioen in het Oosten is of A.D.O. in het
Westen, heb je je stiekum zitten verkneuteren, dat het zevende gewonnen heeft en
dat die adspiranten drie het toch zoo deksels aardig doen. Laat ze doodvallen
De band, die bindt.
Voor dat je het weet en hoe het eigenlijk is, ontgaat je, ben je weer terug. Terug
in de sfeer, terug in de club van je jeugd.
Dan sta je bij een thuiswedstrijd op de trap van het clubhuis. Je naam wordt ge
noemd en je kijkt op: maar het was niet voor jou bestemd, maar voor je zoon, die
net half-time heeft in zijn wedstrijd met het het zesde.
Gek is dat. Dertig, vijf en dertig jaar geleden kwam je uit den tuin van het Rechthuis
aanhollen. Binnen zaten A.F.C.-ers. Je naam werd genoemd en je schrok even, want
je das zat slordig en je handen waren vuil en je haar zat door de war.
Maar het was niet voor jou bestemd, maar voor je vader, die zijn bittertje dronk
met Scheepens en Klomp en van Gessel.
Geslachten komen, geslachten gaan.
A'F'C bll'ft" J. H. WIJNAND.
120