Ja, door Schaf. Wat is Schaf toch een uitzonderlijk mensch geweest. Je zult bijna geen bijdrage in dit boek tegenkomen, waarin Schaf niet genoemd werd. Het is ook onmogelijk over A.F.C. te schrijven en dan niet op Schaf te komen. Schaf voor mij en mijn tijdgenooten natuurlijk „meneer Scheepens". Ik geloof, dat wij als jongeren langer „meneer" zeiden tegen ouderen dan tegenwoordig het geval is. Maar ik weet nog de buitengewoon charmante wijze, waarop Schaf, toen ik in het bestuur gekozen was, mij apart riep en zei: „Zeg Jopie, nou is het voortaan Schaf hoor 1" Schaf's meest op den voorgrond tredende eigenschap was tact. Onder elkaar zeiden we wel eens: „Schaf is zoo link als een looie deur", hetgeen eigenlijk Amsterdamsch is voor tact. Ik zal U daar een mooi voorbeeld van noemen. Het dagelijksch bestuur was samengesteld uit Schaf, Broeksmit en mij. Broeksmit en ik waren fel en enthousiast en kregen al spoedig groote herrie. De één wilde de leden, die te laksch waren om te betalen, royeeren, de ander wilde dat niet om de club niet te veel te verzwakken. De herrie liep als ieder principieel verschif van meening tamelijk hoog. Op een goeden avond in dien tijd belt Schaf mij op en vraagt, of ik den volgenden avond bij hem thuis wil komen met het kaartregister van de leden. Ik vond die vraag een beetje vreemd, want Schaf heeft nooit bij zijn clubbeleid aan een administratief complex geleden. Maar enfin, dacht ik, Schaf wil zeker eens steekproeven nemen en den volgenden avond het was tijdens een hittegolf, zeul ik met het kaartregister van de Meer naar den Koninginneweg. Wie is bij Schaf Broeksmit, die óók door hem was opgebeld. „Nou doen jullie je jasjes maar uit" zei Schaf, ,,'t is om te besterven vandaag. Bier Graag natuurlijk 't klokte naar binnen. Toen begonnen we te werken. Ik moest de namen uit mijn kaartregister oplezen en Broeksmit moest kijken, of hij ze ook had. Tegen middernacht waren we nog aan de A. Dat was onze schuld niet, maar Schaf, die een fantastisch geheugen had, gaf van ieder lid een persoonsbeschrijving: „Ach ja, is die ook nog lid? Wel, wel is die niet getrouwd met het meisje v. d. Hummes? Z'n broer is drie jaar geleden naar Indië gegaan, dat was ook zoo'n aardige snuiter. Om 0.30 zaten we aan de „rooie baai" en aan de letter B. Om 1.30 was de „rooie baai" op en waren we nog niet aan de C. „Een klein Piet Heintje vroeg Schaf. „Dan gaan we nog even op de waranda zit ten". De hitte ziedde, de Piet Hein, zóó van het ijs, klokte plezant in de kleine glaasjes. „Ja ja", zei Schaf, „waar blijft de tijd hè en nou zitten we samen in het bestuur. Ik zie je nog bij ons komen als klein kereltje, Jopie en jij, Broekie, jij bent ook een best A.F.C.-er. Prosit I" „Prosit" zei Broekie bewogen en wilde met mij klinken, maar klonk er naast. „Prosit" zei ik met tranen in mijn oogen en kon m'n glas niet direct vinden. „Nou, nog ééntje dan" zei Schaf, „Goden, wat een hitte." Toen we weggingen vergat ik het heele kaartregister. „Die C" zei Broekie, „die C doen we, doen we, doen we samen een volgende keer". „Alles doen we samen, héélemaal samen" bezwoer ik. Hoe het precies met die wanbetalende leden is afge- loopen ben ik vergeten. Maar wel weet ik dat Broeksmit en ik nooit meer hebben durven bekvechten. Zóó was Schaf. 117

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 143