T
l
*>V Hfe
staande coupévenster wilde werpen. De eigenaar
reageerde prompt door een wanhopigen greep, doch
de resultante der krachten deed den hoed met een
fraaien boog uit het coupévenster verdwijnen.
De hilariteit overstemde de verslagenheid van den
eigenaar en van de enkelen die het verlies mee
voelden.
De niet geheel schuldige dader wist echter onmid
dellijk raad. Hij nam zijn eigen stroohoed en deponeerde daarin een zil
veren gulden (een belangrijk bedrag voor een jongmensch in die dagen)
en liet den hoed daarop rondgaan. Bij zooveel zielenadel wilden de overi
gen niet achterblijven en zoo kwam dan de kapitale som van omstreeks
twee gulden bijeen. De dader echter nam eerst bedaard zijn eigen gulden
terug en gaf daarop het geld aan den benadeelde door, met de snaaksche
opmerking: „Die gulden was maar even een goede gangmaker".
Het was in de sombere jaren nadat wij het eerste-klasseschap verspeeld
hadden en benauwd over den rand van den afgrond blikten, waarin wij
verder dreigden te geraken. Na den exodus van verschillende uitstekende
krachten, was A. P. Bos, die zijn later eerelidmaatschap wel verdiend heeft,
de man waarop het eerste elftal moest trachten drijvende te blijven (bij
mijn weten, heeft deze „allrounder", met uitzondering van die van doel
wachter, elke plaats in het le elftal bezet), de overige spelers moesten
hierin vrijwel allen, bij gebrek aan beter, worden opgenomen. Hoewel de club redde
loos scheen, waren noch het Bestuur radeloos, noch onze goede getrouwen redeloos
en zoo kwam er dan een fondsje bijeen, met het doel een Engelschen trainer aan te
stellen. Deze kwam, zag en constateerde alras dat hem geen spelers-materiaal ten
dienste stond, waarvan veel te maken was.
Zoo geschiedde het dat één der ondermaatsche le elftalspelers in de kleedkamer
zat te betoogen, wat volgens hem voor een beteren gang van zaken vereischte was,
eiken zin aanvangende met „we want" en waarop de trainer droogjes, zooals een
Engelschman dat zoo goed kan, hem in de rede viel met de woorden: „What we
want is players".
Tot aller verrassing kwam toen een stem van een Hollander, minstens zoo droog,
uit een hoek, „yes, Navy Cut".
Wij speelden eens in Rotterdam, of laat ons maar eerlijk bekennen bij Schiedam en
zouden geen goede A.F.C.-ers geweest zijn, indien wij niet voor één keer zondigden
en de gelegenheid benutten, aldaar in een speciale zaak te genieten van de natio
nale versnapering, welke haar faam over alle wereldzeeën draagt. Het liep al
aardig tegen etenstijd toen wij het station Schiedam bereikten en om onzen honger
te stillen, kochten wij een en ander aan het stationsbuffet. Een der spelers, een ster
van de eerste grootte, een jonge Adonis, enfant chéri van het vrouwelijk deel van
het publiek, en dus behept met de grillen van een prima ballerina, had zijn zinnen
gezet op een bal gehakt, een bal gehakt uit vele, maar de grootste. De vriendelijke
buffetjuffrouw ried hem af met klem dezen bal te nemen, daar die „niet zoo versch
112