„llDij konden jullie bloed wel drinken In het begin dezer eeuw was V.V.A. een clubje van jongens, die alleen Zondag's een lange broek aan en een hoed op hadden. A.F.C., zes jaar eerder opgericht, was al een vereeniging van heeren, die deze kenteekenen van de mannelijke waardig heid in die dagen, ook door de week droegen. Nu, soms gaat het wel tusschen deze twee geheel verschillende menschen-soorten, meestal botert het niet. In ieder geval tusschen ons ging het niet. Wij konden die doordeweeksche langebroekenheeren van A.F.C., welke ons in geen enkel opzicht au serieux wilden nemen, niet luchten of zien, wij konden om zoo te zeggen, hun bloed wel drinken. Als jongens van 14 en 15 jaar hadden wij ons buurtclubje, Raampoort en omgeving in 1901 opgericht, toen A.F.C. al arrivé was. Maar voor ons was er maar één vereeni ging, V.V.A. en we hadden maar één doel, V.V.A. in de 2e klas en in onze stoutste droomen stelden wij ons dan voor, dat wij A.F.C. zouden kloppen. Het schoone lied van „Laat de klok maar luiden" was toen nog niet uitgevonden, maar ware dat wel het geval geweest, het zou door niemand met meer overtuiging gezongen zijn dan door ons. In 1908 kwam het dan eindelijk zoover. Na harden strijd met Blauw Wit in de afdee- ling behaalden wij tegen Celeritas uit Rotterdam het 2e klasseschap. Eindelijk kregen wij onze kans, want al droegen wij ondertusschen ook in de week een lange broek, de haatgevoelens waren nog allerminst geluwd. Nu ik dit alles na zooveel jaren nog eens overdenk weet ik, dat wij vergingen van afgunst, terwijl voor ons als excuus kan gelden, dat A.F.C. in die jaren wel heel erg over het paard werd getild. Na de degradatie van R.A.P. heeft Amsterdam het jaren lang zonder eerste klasser moeten stellen. In dien tijd was het alles A.F.C. wat de klok sloeg. Maar nu dien allereersten wedstrijd. Toen wij op dien najaarszondag in 1908 achter hoeve „Goed Genoeg" in het veld kwamen waren wij bezield door één gedachte: „slechts over mijn lijk". Wij wisten, dat wij alleen op die manier een behoorlijk resultaat zouden kunnen bereiken. Want A.F.C. met sterren als van Gessel, Krieks, van Klaveren, Heimig, de Graaf, Vis, maar bovenal met Togneri, was zon der eenigen twijfel een beter elftal. Een verslag van den wedstrijd zal ik U besparen. Genoeg zij het, dat wij, na voortdurend zwakker te zijn geweest, met 21 wonnen. Hubeek onder de lat speelde den wedstrijd van zijn leven. Koopmans stond als een rots en de rest weerde zich als duivels. Ik zie Heimig nog zoo ongeveer zijn nek breken, toen hij dat tweede zachte rollertje uit de goal trachtte te houden. Van den avond en nacht die op dezen middag volgde kan ik mij niets meer herinneren. Maar het zal wel „bruin" zijn geweest. Op dat gebied hadden wij in die jaren een repu tatie te verliezen. Het zal vermoedelijk wel een „bruine" week zijn geworden. Wij deden dergelijke dingen nooit half. Wij hebben na dien nog vele malen tegen A.F.C. gespeeld, in de 2e klas, in de margarine, in de eerste klas, weer in de margarine en tenslotte weer in de 2e klas. Meestal verloren, soms gewonnen. Altijd wedstrijden met het mes op tafel, maar geen enkele kan halen bij dien allereersten daar achter „Goed Genoeg". Nu zijn er sindsdien 37 jaar verloopen en van al dien ouden haat is niets 84

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 104