DE A.F.C.-BOTTERTOCHTEN
29
Eerlijk gezegd begrijp ik niet goed, hoe onze geachte Redacteur
het in zijn bol gekregen heeft mij de min of meer categorische
taak op te dragen een artikeltje te schrijven over de A.F.C.-
bottertochten en dat nog wel midden in de zomervacantie, wan
neer ik mijn vrijen tijd hard noodig heb om een beetje op adem
te komen. Mijn eerste gedachte was dan ook, dat de brave ziel
weer een van die aanvallen had gehad, die onzen braven schipper
Visser de voorlaatste bottertocht tot zulke ernstige afweermid
delen noopte.
Gezien dit illustre voorbeeld heb ik dan ook onmiddellijk alle
mogelijke en onmogelijke afweermiddelen in het geweer geroepen,
doch allen stuitten helaas af op het bekende „ijzeren" hoofd der
Redactie. Er blijft mij dus niets anders over dan hier eenige
vage herinneringen aan onze zeescliuimerswederwaardigheden
op het jolige Zuidersoppie aan het papier toe te vertrouwen.
Vaag in de eerste plaats, omdat het al weer meer dan 20 jaar
geleden is, dat ik voor het eerst op deze vochtige baan startte;
ten tweede, omdat de beruchte korte golfslag van onze goede oude Zuiderzee steeds zoo'n funesten invloed
op mijn kleine hersenen heeft gehad, dat ik na afloop van elke tocht mijn herinneringsvermogen voor
minstens ettelijke uren kwijt was. Rooze tongen hebben wel beweerd, dat hier heel andere factoren in het
spel waren, maar waar de recente onderzoekingen van Prof. Pete Hyne te Teekipuir (men leze zijn zoo
juist verschenen brochure over oogenonderzoek bij alcoholgebruik) onomstootelijk hebben bewezen, dat bij
glazige oogen de lens door overmatigen bloeddruk totaal scheef getrokken wordt, zal de welwillende lezer
de gnieperige beweringen van deze „ooggetuigen" met mij op de juiste waarde weten te schatten.
Zooals gezegd, dateert mijn eerste bottertocht van een jaar of twintig terug en als ik me goed herinner
was dit in 1913. Voor zoover mij bekend, was dit de eerste officieele A.F.C.-bottertocht, die ons 2e elftal
spelers toen werd aangeboden als belooning voor het behalen van het kampioenschap der Reserve le Klasse
(waar zijn die goede tijden?). Deze eerste tocht was reeds zoo'n daverend succes, dat we voortaan elk jaar,
zoodra Juli in het land kwam, weer aan de boot stonden. Niet het minst was dit succes te danken aan de
onvolprezen leiding van onzen heiaas te vroeg gestorven Piet Vermeulen, bijgestaan door zijn jongmaatje
Toon Dupuis oftewel Ali Raba, die er op zijn beurt weer voor zorgde, dat het meerendeel zijner 40 roovers
op het appèl verscheen.
Ik wil hier niet in finesses uitweiden over de vele, vele tochten, die we sindsdien hebben gemaakt. Ze
zijn dikwijls op ontroerende wijze bezongen in de oude Pickles en gedeeltelijk ook nog in de eerste jaar
gangen van de Schakel. Elke tocht was een evenement oftewel een drama op zichzelf en bij het lezen dezer
ongezouten verslagen der eerste tochten, zouden onze hedendaagsche cultuur-jongelingen denkelijk met
hetzelfde afgrijzen worden vervuld, als wij in onzen jongenstijd bij het lezen van Aimard's meesterwerken.
Laat ik echter tot geruststelling van mijn lezers en vooral lezeressen, opmerken, dat de toenmalige rijmelaar
over dezelfde lugubere fantasie beschikte als de bekende „Harris met de zwanen" uit „Drie man in een
boot". Deze griezelige verhalen zijn echter uit den tijd geraakt; er mogen dan nog enkele buitenlandsche
bladen zijn, die hun devies „Truth is stranger than fiction" hoog houden, onze oerdegelijke Schakel-Redactie
meende evenwel, dat deze „prikkellectuur" minder geschikt was voor onze spes patria.
Om hier eenige „glanspunten" aan de vergetelheid te ontrukken, zou ik willen memoreeren de drama
tische imitatie van de moord te Katwijk door Ali Raba, zóó natuurgetrouw nagebootst, dat het ons brave
hofje bijna een duim kostte, voorts de verovering van Muiden, op welke tocht we niet minder dan 2 kapi
teins versleten, de vroegtijdige terugtocht per tram uit Monnikendam, waarbij het wijlen Piet gelukte met de
aanwezige buitenlandsche trampassagiers een even wankelend verbond te sluiten als het bekende Volkeren-
pact. De vele strooptochten door de etablissementen van Spaander en van Diepen, welke na ons bezoek
meestal voor weken in de bekende botterstimulans „modderman" waren uitverkocht, zal ik hier met
gepaste bescheidenheid voorbij gaan. Dikwijls hadden we ook gasten aan boord, buitenlanders, artisten (Jan
Penseel), die allen werden aangetrokken door de mysterieuse bekoring, die van onze bottertochten scheen
uit te gaan en die wel in hoofdzaak was toe te schrijven aan de onvolprezen leiding van onzen „Piet". Wat
Piet zoo'n dag presteerde grensde aan 't ongelooflijke. Niet alleen zorgde hij, dat iedereen op tijd zijn natje
en droogje kreeg iets wat aan boord No. 1 is, aangezien muiterij op volle Zee tot eiken prijs moet worden
voorkomen ook op geestelijk gebied werden we gewoonweg vertroeteld. Piet begon altijd piano-aan, liet
ons eerst wat acclimatiseeren, had het dan ook te druk met de koffie, doch zoodra de Havermouth aan de
beurt kwam, begon hij langzamerhand op toeren te komen. Hoe prachtig was niet zijn vondst van de „Céré
monie protocolaire", wanneer ons eerste slachtoffer wreedelijk aan de woeste golven van het Zuidersopje
werd prijsgegeven. Doch zijn topvorm bewaarde Piet voor den namiddag. Dan was het de tijd voor het
beroemde botter-cabaret, waarin Piet met zijn onnavolgbaren humor en zijn onmetelijk programma zelfs den
zeezieksten passagier zijn ellende voor een oogenblik deed vergeten. Piet beschouwde de A.F.C.-bottertochten
niet als louter amusement of passe temps, neen, hij verhief ze tot een soort culte en dit was dan ook wel de
oorzaak van het buitengewone succes dezer tochten.
Eigenlijk zijn wij bij het botteren en helaas hierbij niet alleen het verlies van Piet nimmer geheel