22
oude relaties, welke misschien door de wisselende omstandigheden dikwijls niet meer zoo in het oog
springen, worden nieuwe handen aangeknoopt. Op dit Jubileum past een woord van dank voor de vele
vriendschap en medewerking, welke ons in zoo ruime mate jarenlang werd betoond en knoop hieraan de
wensch, dat wij onze spelers vooral er in mogen slagen dezen kring steeds uit te breiden.
Wat nu onze verhouding tot de Bonden betreft, dit is natuurlijk een gebied, waarop een andere
maatstaf moet worden aangelegd.
In hoofdzaak gaat het immers om organisatorische aangelegenheden, waarbij het aandeel der spelers
betrekkelijk gering is. Hier geldt het practisch de verhouding van Bestuur tot Bestuur, zoodat men
sprekende van de verhouding tot de Bonden, feitelijk bedoelt: tot de bondsbesturen, wat nog lang niet
altijd hetzelfde is.
Als vereeniging heeft de K.N.V.B., geloof ik, nooit een lastig lid aan ons gehad, al hebben wij dan wei
eens aanleiding tot een wijziging in de toelichting op de spelregels gegeven. Trouwens hoe zou men het
een Bondsbestuur bij het tegenwoordige parlementaire systeem waarvan ik sterk vrees, dat het aan
aderverkalking begint te lijden, om bij de populaire terminologie der Bondsvergaderingen te blijven
nog lastig kunnen maken! Dat is echter een onderwerp, dat hier minder op zijn plaats is. Wij hebben
respect voor het werk dat door de Bondsbestuurderen in den loop der jaren is verricht en zullen altijd
trachten naar beste krachten tot den goeden gang van zaken in onzen Bond bij te dragen. Wij doen ons
best om ons plaatsje in Bondsverband te behouden en vleien ons met de gedachte, dat ook de diverse
Bondsorganen de manier waarop wij als oudste Amsterdamsche vereeniging voor dat plaatsje strijden
zullen appreciëeren.
Met den A.V.B. is het contact uit den aard der zaak nauwer geweest. In onze oogen is het Bestuur
van den A.V.B. de instantie, welke in de eerste plaats voor het belang van het Amsterdamsche voetbal
in den uitgebreidsten zin moet strijden. Behoef ik er nog weer op te wijzen, dat Amsterdam feitelijk niet
die Plaats in de Nederlandsche voetbalwereld inneemt, waarop het als Hoofdstad des Lands en door haar
grootte en beteekems recht heeft? Zonderen wij de inderdaad uitzonderijke beteekenis van Ajax uit, dan
heeft Amsterdam met slechts 2 eerste, en 6 tweede klassers werkelijk maar een quantitatief en qualitatief
matige representatie in den K.N.V.B., terwijl toch de A.V.B. qua ledental de grootste onderbond van den
h.N.V.B. is. Wij hebben al jarenlang het standpunt ingenomen, dat de groote versnippering, welke door de
voortdurende - en door het Bestuur langen tijd toegejuichte - uitbreiding van het aantal clubs ontstaan
is, m hoofdzaak als de oorzaak van deze onevenredige vertegenwoordiging moet worden beschouwd. En ook
op ander gebied hebben wij wel van meening met de Bondsbestuursleden verschild.
Maar hoe deze persoonlijke zienswijzen, omtrent wat het belang van Amsterdam als voetbalcentrum
was, ook mochten uiteenloopen, als een beroep op de A.F.C. gedaan werd, heeft zij altijd bereid gestaan
den A.V.B. te dienen. Want daarvoor voelen wij ons te zeer met den even ouden Bond samengegroeid
en daarin kunnen de gestes van Bondsbestuursleden niets veranderen. Zoolang als er een A.V.B. zal
bestaan, welke naar onze meening het belang van het geheele Amsterdamsche voetbal betracht, zal de
A.F.C. als zij er nog voor in staat is altijd bereid staan, haar medewerking te verleenen en het zal
ons verheugen als men omgekeerd er prijs op zal stellen, daarvan gebruik te maken.
u uv Ik gel°0f hlermede de belangrijkste verhoudingen, tusschen A.F.C. en de voetbalwereld voldoende te
hebben belicht. Onze relaties met de Gemeentelijke instanties zijn altijd van den meest prettigen aard ge
weest. Wij zullen er naar streven ons dit vertrouwen steeds waardig te toonen. De hoofdstedelijke Pers
zijn wij dankbaar voor de welwillende belangstelling ons steeds betoond. .Moge het spel van ons eerste
elftal haar in de toekomst nog meer aanleiding dan tot nu toe geven, waardeerend over ons te schrijven!
Over spel gesproken, ik ben er van overtuigd, dat indien wij eens constant flink voor den dag kwamen
al spoedig zou blijken dat de voetballiefhebbers in Amsterdam don rol, die A.F.C. eens gespeeld heeft, nog
met vergoten zijn. In de laatste jaren hebben de trouwe A.F.C. vrienden, maar al te veel teleurstellingen
op ons veld beleefd. Ik weet zeker, dat velen, heel velen, zich zouden verheugen, indien de A.F.C. w°eer
eens een belangrijker rol zou spelen en dat onze accomodatie, welke er al sinds jaren voor gereed is dan
tot haar recht zou komen.
Feitelijk is dit heele artikel in enkele regels samen te vatten. Wij hebben sombere, uiterst moeilijke
ijden doorgemaakt. Onze onderlinge vriendschap, welke ons in onze Club nog iets anders deed zien, dan
voetbalclub alleen, heeft ons in staat gesteld, het hoofd met eere boven water te houden. Men heeft ons
daarom gewaardeerd en zoo dikwijls gesteund. Ieder die dezelfde ideëen omtrent onze sportbeoefening
huldigt, zal m ons een vriend vinden, en wij zullen het appreciëeren, daarmede die prettige banden aan te
knoopen, welke er toe bijdragen onze sportbeoefening die bijzondere bekoring te geven, welke een schat
van heerlijke herinneringen voor het geheele leven doet verzamelen.
En met dezen geest gaan wij met frisschen moed op weg naar ons volgende Lustrum.
I. H. GALAVAZI.