genoemd worden, dat onze vereeniging tegen de verdrukking in, blijkt te groeien. Constant neemt ons ledenaantal toe en dit is niet alleen een bewijs voor ons bestaansrecht, het toont tevens aan, dat de jongelui uit ons milieu, ondanks de toenemende belangstelling voor andere wintersporten, als b.v. hockey den stok, die altijd dreigend achter de deur staat nog immer geneigd zijn. hun hart aan ons mooie spel te verpanden. Eenmaal voor het spel en voor onze ver eeniging gewonnen, is het thans een zeld zaamheid, wanneer onze leden ons weder verlaten, om een andere reden dan dat zij zich metterwoon buiten Amsterdam of buiten ons land gaan vestigen. Dit stemt tot groote tevredenheid. Van den immer wassenden stroom van nieuwe leden maakt eene categorie een voor naam deel uit, ik doel hier op de aspiranten. Uit den aard der zaak wordt aan deze jeug dige leden in onze „Schakel" betrekkelijk weinig kopy gewijd en hierop wil ik bij deze gelegenheid eens een uitzondering maken. Niet over uitzonderlijke prestaties van aspiranten-elftallen, nóch over met name ge noemde snaken wensch ik U te onderhouden, slechts wil ik het hebben over dit jonge volkje, de hoop onzer toekomst in het algemeen. Wie, zooals ik, onze aspiranten geregeld gadeslaat, vindt hier een uitgebreid veld voor interessante studies. Hier wordt nog voetbal gespeeld, louter uit liefde voor het spel zelf. Hier is nog weinig merkbaar van den fatalen strijd om de punten, waartoe het spel in de hoogere regionen gedoemd is. Onverschillig of zij winnen of verliezen, is het mij steeds een onverdeeld genoegen onze aspiranten bij het spel te volgen, waarbij zoo zeer hun verschillende karakters, hun ver schillende aanleg tot uiting komen. Deze is kordaat, gene is voorzichtig. Jan gaat in letterlijken zin recht op het doel af, Piet voelt intuitief dat hij bij dit spel meer bereikt door combinatie. Sommige jongens zijn secure broekjes, anderen zien geen gevaar en werpen zich moedig overal tusschen. Speciaal onze jongste aspiranten zijn de moeite van een meer dan oppervlakkige waar neming wel waard. Met een variant op de Genestet zouden wij kunnen zeggen dat de humor voor wien hem weet te vinden, overal is. Ziet onze B. aspiranten komen des Zon dagsmorgens, hoopvol en enthousiast en vooral luistert naar hunne verhalen, welk een eerlijke bewondering voor elkanders presta ties, maar ook vaak, welk een meedoogen- looze critiek. Wij kunnen voor ons jongste elftal met een gerust hart vier invallers aanschrijven, zij zullen tijdig en in tenue op het veld aanwezig zijn. Slaat ze eens gade, hoe zij zich als vier parkietjes op een tak, op een bankje plaatsen om het spel te volgen, hun favorieten aan te moedigen en de kansen op overwinning of nederlaag te bepalen. Misschien hopen ze wel een heel klein beetje dat hun in den loop van den wedstrijd toch nog de gelegenheid wordt geboden om in te vallen, maar dat weêt ik natuurlijk niet zeker, het is al zoo lang ge leden dat ik zoo oud was. Zeer correct melden zich op een Zaterdag middag 2 jeugdige leden bij mij aan. Ik word getroffen door het contrast. De een van onmiskenbaar Indisch type, donkere gelaats kleur, koolzwarte oogen en dito lokken. De ander blank, blauwoogig en blond, daverend blond. „Wel, wel" zeg ik tegen den witkop. „Jij bent bepaald ook een Indischman". Onze jonge vriend van om en bij de 10 jaar schiet in een lach en antwoord gevat: „Ja mijnheer, van de Noordpool". Indien de mij toegemeten ruimte zulks ver oorloofde, zou ik nog wel kunnen doorgaan U te verhalen van mijne ervaringen bij de jongste roodhemden. Slechts heb ik in het licht willen stellen, dat onze vereeniging op dit punt kerngezond is en dat wij met een zoo hechte basis en gezien het feit dat wij geregeld jong bloed toege voegd krijgen, aan de toekomst in dit opzicht, niet behoeven te wanhopen. En avant, met frisschen moed op weg naar ons 8e lustrum. E. VAN OOIJ - 45 - A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1930 | | pagina 47