„Kind", zei moeder, „wees verstandig, „Scheer niet gek met zulk een zaak, „Want een voetballer is wel handig, „Maar hij is een rare snaak! „Speelt biljard, gaat naar de velden „Ha, leer mij die snotneushelden! „Bij het voetbal draalt hij hard, ,,'s Avonds wordt er bilgejard!" k Zoek je heusch niet dwars te drijven, „Maar die trapper, 'k zei het reeds, „Die kan mij gestolen blijven, „Arggewaand heb ik hem steeds. „Door z'n hollen, roepen ze hulde; „Maar hij bezit geen halven gulden „En de deurwaarder verklaart „Dat hij hem heeft daggevaard." Toen ving Kaatje aan te weenen, ,,'k Merk het al, nu klooft gij haar. „En gij merkt hem brand als eenen, „Die niet meer te redden waar! „Maar wat ge ook moogt verzinnen, ,,'k Blijf mijn voorwaarts trouw beminnen, „Ja, den man, waarvan gij gruwt „Zoo, nu zijt gij waargeschuwd." En de oorzaak van dat alles, Die gesjochten A.F.C.-er Met zijn permanenten dalles, Die zwijgt ook, wat een plebejer. Of z'elkaar ooit zullen krijgen? Hm! Nog steeds een somber zwijgen, t Worde, daar het mij verveelt, Door den N.V.B. oorgedeeld. Juni 1910. HEIN DINGES. WAAR MOKUM KAPOT VAN IS 1 (A.F.C. Concordia 04). De boel is hier aan 't janken, 't Is al verslagenis, Men krijscht slechts jammerklanken, Vergaat van ergernis; Want Delft wist hier te winnen, We kregen op ons kop! Wat moeten we nu beginnen, Wat doe je met zoo n strop! De Middenwegsche maagden Ziet wit van spijt en nijd; De groenteboeren klagen Over d'r onhartelijkheid. En dat allemaal omreden A.F.C. verloren heeft, Er wordt smartelijk geleden, Zoo iets heb je nooit beleefd. Heimig is niet te spreken, Heel de waereld laat 'm lauw. De kans is weer verkeken, Zoo slaakt en zucht ie nou; En Delft is druk aan 't fuiven, Daar gonst kampioensgetier En al gunnen wij 't dien menschen, Toch hadden we 't liever hier! je zult 't niet gelooven, En toch is het een feit, Ondanks elkeen kapot is - - Is er ééntje toch verblijd; Ondanks we allen treuren, Lacht die vent zich ijskoud slap! En met dezelfde graagte Eet ie z'n karnemelksche pap! Die man is spieënheffer, Zorgt voor het kasbeheer Voor A.F.C.'s recettes, En al die zaalcies meer Die man lacht in z'n vuistje, Die schreeuwt: „zijn jelui dol. Ik proest me haast 'n puistje, Ik snotter van de lol!" Gaan jelui nou maar huilen. Verknies je in 'n hoek, Jelui akelige uilen. Jelui brein is aardig zoek. Ik zal wel wijzer wezen, Verbeeldt je wat een mop, 't Heeft mij geheel genezen, Die twee maal duizend pop! Die raad is niet zoo mislijk, Wat denkt u er wel van? Wat Mokum ook mag piek'ren, De eer blijft toch voor Jan. Dus alle roodgezinden, Weest langer niet kapot! Want heusch m'n beste vrinden, Niets verandert meer je lot! O zoo! Maart 1911. D. K. 15 - A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1930 | | pagina 17