Mixed Pickles
Zilveren Ploeg
Het was weer zo ver: de Zilveren Ploeg, bestaande uit jongelui die minstens 25 jaar lid van A.F.C. zijn kwam weer
bijeen. A.F.C. is toch een allermerkwaardigste club. Er zijn clubbladen, die gewoon in katzwijm vallen als een lid 25 jaar
in de club zit. Ze bekijken hem, ze besnuffelen hem, ze interviewen hem, ze geven hem een cadeautje. Bij A.F.C. moet je
ongeveer solliciteren om als-je-blieft in de Zilveren Ploeg te mogen kómen. Het is gewoon een onderscheiding, als je hebt
kunnen bewijzen, dat je al 25 jaar lid bent. Maar het is ook verrekt fijn om op Goed Genoeg tegen een bestuurslid, die
even kwam telefoneren en een borreltje pakte, zich al jarenlang het apezuur werkt voor onze good old en 23 jaar
lid is, te kunnen zeggen: „Ga naar huis, jongeman, vanavond is het alleen voor volwassen A.F.C.ers." Leuk he? Ik
hoorde, dat er al 130 A.F.C.ers in het Koninkrijk van Arie Waaijer zitten en dan te bedenken dat wij zo'n twintig
jaar geleden die Zilveren Ploeg hebben opgericht, omdat het Jaardiner ons te druk werd. Daar werd je zó maar voor
uitgenodigd, omdat je een functie bekleedde. Er waren snotneuzen bij, die wij eigenlijk niet eens goed kenden. We
wilden toch ook wel een keer onder elkaar als vrienden dineren. En nu zijn we alwéér met 130 man. Ik kwam aan de
borreltafel met het idee, om nu ook een Gouden Ploeg op te richten, waarvan je alleen lid mag worden als je 50 jaar
A.F.C.er bent. Een der ere-leden was tegen; „niet doen, Jo, dan krijg je alleen maar ouwe gakken." Nou moet je nooit
direct tegenspreken, dus zei ik beleefd: „Je kon wel eens gelijk hebben. Jij werd lid in 1920.
Nu houd ik niet van een „one man's business" maar ik ben toch overtuigd, dat die Zilveren Ploeg alleen zo fantastisch
loopt door Arie Waaijer. Zijn „Jaarrede" is het hoogtepunt van de Zilveren Ploeg-avonden. Het decor en de sfeer zijn
altijd gelijk. Buiten loeit de noordwester of dwarrelt de sneeuw; binnen is het warm en behaaglijk; je bent met vrienden;
niet met kennissen, maar met vrienden. Niemand is helemaal brood-nuchter, maar vrijwel niemand heeft te veel gedron
ken: Arie Waaijer gaat de jaarrede houden en die moet je kunnen savoureren. Spreekt hij zo goed? Zegt hij zulke
geweldige dingen? Neen, maar zijn stem is fascinerend en gaat op z'n Amsterdams gezegd dwars door je donder.
En de manier, waarop hij iets zegt en weet te zeggen, pakt je.
Over het feest toen Siem de Waal 75 werd en Arie in Spanje zat: „Die dag 't liep tegen vijf uur heb ik voor
mij uit zitten staren met een glaasje brandewijn in de hand. Ik heb toen symbolisch met mijn broertje Siem geklonken
op zijn geluk en gezondheid." Over de zo jong gestorven Karei Nesenberend en Gerrie Stallmann: „Ik las dezer dagen
een uitspraak, die luidt: het is niet belangrijk hoe lang je leeft, doch hoe je leeft. Beide jongens leefden voor mijn gevoel
zodanig, dat zij in onze herinnering blijven voortbestaan. Hun geest, hun vriendschap blijven uitstra.en. Over het
dames-diner van Daisy Limburg: „Daisy vindt, dat zij evenveel rechten hebben als hun ega's, omdat zij voor hun kerels
zoveel steen(tjes) hebben bijgedragen om hen van hun vrijheid te laten genieten. Ik geloof, dat wij mannen afgezien
van de „stenendragerij" hun dit genoegen al lang hebben gegund. Het is voor beide kanten een safe zaak. Overspel
kan er niet gepleegd worden." Dit waren een paar flitsen uit de jaarrede, die als apotheose de installatie bracht van
de nieuwe leden Martin Duinker, Robbie Duijs, Buby Nesvadba, Henk Teiwes, Jan de Vries en John Jansen. Verhinderd
waren Elkan Pais, Ben Eiserman en Henk Kappel. Daar worden die zes aanwezige nieuwe leden voor het voetlicht
gehaald en dan zegt Koning Arie I: „U ziet: het is een bonte verzameling jong en oud; maar ze hebben allen iets
betekend of betekenen nog steeds iets voor A.F.C. Het is heel eenvoudig voor mij deze nieuwelingen te installeren.
Versierselen om U daarmede te tooien of om te hangen hebben wij niet. Reglementen houden wij er ook niet op na.
Wij vragen slechts trouw te blijven aan A.F.C. en rekenen op een sportieve opvatting in 't algemeen. „En dan krijgen
de nieuwe Zilveren Ploegers ieder een eigen preekje complimenteus en critisch. Zo hoort Martin Duinker: „Je hebt
mij al twee jaar geleden als een oude zeur gedramd en lastig gevallen dat je 25 jaar lid was. Fred van Soomeren heeft
het na kunnen zoeken en van je bewering klopte geen barst. Ik moet je voor deze poging om mij te misleiden een
slechte aantekening geven op je conduite-staat. Ook staat er, dat je nooit een goede voetballer bent geweest. Gelukkig
komen er ook plus-punten op de lijst voor, er staat: je bent enthousiast en je bent altijd bereid om te helpen. Dat zijn
deugden en daarom, Martin, prik ik je gaarne het insigne op je revers als bewijs dat je bij de Zilveren Ploeg bent
aangenomen. Met mijn bedelmonnik „Akkie" kun je de kosten afrekenen van het insigne. Het opspelden doe ik gratis."
Ach, er moet in de Schakel nog wel meer komen dan de Zilveren Ploeg, dus ik zal al die toespraakjes maar niet
releveren. En op zijn beurt werd Arie Waaijer weer aardig toegesproken en aan tafel praatte iedereen tegelijkertijd,
enfin, het was daverend gezellig. Toch nog eens, nadenken over die Gouden Ploeg, ik zou toch wel weer eens met
een kleiner ploegie willen dineren. Maar dat is over een jaar of tien óók al weer een grote zaak. Of zou ik meteen
maar een Diamanten Ploeg voorstellen, dus uitsluitend voor leden, die al 60 jaar lid van A.F.C. zijn? Gek hè: A.F.C.
is net als Nederland. Je kunt er soms op kankeren tot en met, maar je vraagt toch geen overschrijving aan. Stel nou
voor, dat je dood gaat. Dat zal je toch als Nederlander moeten doen en op je graf zal toch die éne tak moeten liggen
met dat roodzwarte lint en die gele letters: Rust zacht A.F.C.
Legende-vorming
In de vorige Schakel stond een mooi verhaal over Tony Knopper, door mij in 1918 voorgesteld als lid van A.F.C.
(Hij kan dus óók in mijn „Gouden Ploeg"). In dat verhaal gaat het over de „onverwoestbare legende" dat Tony in het
begin van de jaren dertig zó van de boot uit Indië naar A.F.C. ging, voetbalschoenen plus overige plunje leende en het
toen gewoonlijk hoogst benarde eerste aan de zege hielp. Gezien mijn fenomenale geheugen, zal ik U zonder iemand
op te bellen of iets na te kijken vertellen, hoe dat in elkaar zat. De datum was 9 februari 1930, de wedstrijd
Bloemendaal (toen een goede tweede klasser)-A.F.C. (in degradatiegevaar). Ik was al vroeg bij Bloemendaal en toen kwam
secretaris Dick Bessem zielsverheugd aanstappen en zei: „Het is gelukt! Tony Knopper spéélt". Hij kwam niet van de
boot maar van de boottrein en wel met verlof van de Senembah (Sumatra Oostkust). De beroemde combinatie Charles
Lungen - Tony Knopper was hersteld! Het werd een levendige, boeiende wedstrijd, die wij dank zij Charles en Tony
met 32 wonnen. Na afloop geen daverend borrelfestijn, want op diezelfde dag was onze onvergetelijke Piet Vermeulen
overleden.
Die andere wedstrijd was, voor zover ik mij herinner, niet tegen Alcmaria, maar thuis tegen W.F.C. Stand 11.
W.F.C. was véél sterker en Tony stond zich eenzaam en alleen te verbijten op de linksbuitenplaats, vlak voor de
overdekte" aan de Wandelweg. Een verdwaalde God-zegene-de-greep knal van de linksback kwam vlak voor Tony
terecht. Hij startte, joeg met de bal „als een hinde" langs de lijn, kwam naar binnen en schoot. De keeper kreeg de
bal klemvast maarTonny Knopper joeg door en zwiepte zichzelf plus de keeper met klemvaste bal achter de Wormer-
veerse doellijn (21). Een aardig doelpunt, mogen wij wel zeggen. Aan Tony deze vraag: wie heeft gelijk? George
Wijnand (het was overigens „een moord-stukkie") of zijn „iets" oudere collega, die nu uit zijn herinnering put?
J.W.