Mixed Pickles
H
4
I
Betalend publiek
Cportredacteur IJdema van Handelsblad/N.R.C. heeft in de vorige Schakel betoogd dat hij (1) „nooit naar amateur
voetbal gaat kijken, ik sta of zit daar dan overbodig te wezen en breng bovendien de amateur in verleiding betaling
te wensen wanneer hij betalend publiek op de tribunes ziet"; (2) dat „het entreegeld moet worden afgeschaft; laat het
pubhek gratis komen kijken naar de verrichtingen van eerste en volgende elftallen. Geen voetballer zal het dan nog in
zijn hoofd halen een geldelijke vergoeding te vragen voor verrichte diensten, want hij voetbalt als amateur immers voor
met-betalend publiek"; (3) dat „er niets op tegen is de regelmatig terugkerende gasten uit de eigen club op de tribune te
verzoeken een jaarlijkse donatie te willen schenken voor bijvoorbeeld het jeugdwerk, de training etc."
In het eerste punt heeft de heer IJdema eigenlijk al het onhoudbare van het gestelde in (2) en (3) aangetoond; wie
nooit naar amateurvoetbal gaat kijken, omdat hij daar overbdig staat of zit te wezen kan moeilijk in een paar alinea's de
problemen bij het amateurvoetbal analyseren en oplossen.
Toch is het niet onwenselijk, op de punten 2 en 3 in te gaan, ook al omdat IJdema in zijn krant op 20 december onder
de kop „Amateurvoetbal gaat buiten zijn functie" op hetzelfde aambeeld hamerde. Inderdaad is het vroeger wél voorge
komen, dat voetballers „ook wel een graantje wilden meepikken" als zij de stampvolle tribunes zagen. Dit speelde vooral
in de economisch sombere jaren dertig; er was wel eens een schrijnend contrast tussen de werklozenuitkering (fl. 18.-—
per week) die een werkjoze amateurvoetballer kon beuren en wat er op zondag mede door publieke belangstelling
voor zijn speciale capaciteiten in de kas kwam. Dit speelt nu in de amateursector geen rol. Juist door het invoeren
van betaald voetbal is procentueel het aantal amateurs in de hoogste regionen toegenomen. Natuurlijk doen zich over
tredingen voor dat gebeurt óók in de zakenwereld en óók in het verkeer, maar wordt daar dan tenminste behoorlijk
bestraft maar wie de competitiestanden van de eerste klassers 1952 vergelijkt met die van 1972 zal in één oogopslag
zien, dat amateurisme in 1952 in de eerste klasse-afdelingen bijzonder aangetast was. Verder zijn de recettes in de eerste
klas-amateurwedstrijden zo laag, dat geen speler daarop financiële eisen zou gaan stellen. Laten wij aannemen dat
gemiddeld een recette van fl. 400,— a fl. 500 per wedstrijd haalbaar is. Gelooft nu werkelijk iemand, dat' 15 spe
lers (elftal plus reserves) na afloop van de wedstrijd met hun vuisten op tafel zullen slaan en de man twee tientjes zul
len eisen?
..^je reC(t'tes zÜn 'aa£> omdat de publieke belangstelling in de meeste gevallen bij de amateurwedstrijden lager is dan
bij de profs en omdat wisselwerking de entreeprijzen verlaagd werden. Maar gratis entrée is niet alleen doelloos,
maar ook onpractisch. In totaal bedragen bij de meeste clubs de entrée-gelden een zeer bescheiden percentage van het
totale budget. Maar het is toch altijd „meegenomen". En bij gratis entrée zal men ook de tribunes moeten afbreken,
anders wordt het bij een drukke wedstrijd een chaos omdat dan iedereen gratis op de overdekte wil zitten.
In punt (3) doet IJdema een oplossing aan de hand, die verbazingwekkend genoemd mag worden. Men mag geen entrée
heffen, maar wel aan die gratis aanwezigen vragen donateur te worden voor bijv. het jeugdwerk, de training etc De
situatie wordt dan als volgt: Om onze spelers kalm te houden mag A.F.C. niet fl. 1.25 laten betalen voor een plaats
overdekte tribune. Als die man er dan gratis zit, mag Otto of Marcel naar hem toestappen en zeggen- Moet U eens
horen. Wij hebben elf thuiswedstrijden voor de competitie en nog wat vriendschappelijk spul Als U fl "l5betaalt
mag U al die wedstrijden voor niets zien. Maar dan heet U donateur en dat is heel wat anders dan betalend bezoeker
en dan houdt eindelijk dat eerste elftal zijn grote mond. Hebt U die vijftien piek misschien bij U? Van die smoes' Me
neer zal gireren" hebben wij als penningmeesters al lang tabak.
Ik heb het stuk van IJdema met belangstelling gelezen, maar wij moeten het toch maar laten zoals het is.
Wat een club!
Na afloop van de fabelachtige „Musical" die met enorm esprit op Nieuwjaarsdag werd opgevoerd en Goed Genoeg
tot laaiend enthousiasme bracht, was men het aan de bar vaak het domein van diepzinnige debatten welker lengte
evenredig stijgt met de geconsumeerde drankjes helemaal eens. „Wat een club!" zeiden sommigen, nog nagenietend
Ja, inderdaad: wat een club! Die kreet hoor je vooral van leden, die hun leven vroeger slecht besteed hebben en hetzij
door andere woonplaats of door verkeerde vriendjes lid waren van een andere club dan van A.F.C. En het aardige is
dat je juist van dergelijke mensen, die op latere leeftijd bij ons kwamen wegens verhuizing bijvoorbeeld of omdat ze
toch liever in een amateurclub zaten kan merken, dat ze stomverbaasd zijn. „Alles gaat hier met de losse hand en
het is allemaal prima. En ze kunnen nog voetballen óók!" Die verbazing is eigenlijk het beste compliment voor de
leiding. Inderdaad: de ik meen grootste voetbalclub in Nederland zit met zes elftallen in de hoofdbond, dus er
moet behoorlijk gevoetbald worden. Maar zo tussendoor worden er „avondjes" georganiseerd, die klinken als klokken
ze bedrijven biljard wedstrijden, bridge-avonden, kien-wedstrijden die daverend zijn en gooien er op Nieuwjaarsdag
Nieuwjaarswensen en Musicals tegenaan die het in Carré tegen stevige entréeprijzen ook best zouden doen.
Mag ik U de opstelling geven: Pieternel was de hartveroverend charmante Ineke Trebert, door Pim Adriaansz naar
de Bühne gelokt toen de als Pieternel onvergetelijke Ems a Cohen had bedankt voor de rol. Thomasvaer was Arthur
Reddering. Verder: Dini Dukker, Jacqueline van Haren, Miep Ridderikhof, Hans en Rob Dukker Ad Gehring en Hans
Geusebroek. Inspecient: Rik Ridderikhof. Ontwerper van borden e.d.: Lex Rimini. Teksten: Pim Adriaansz en Bob
Wildeboer, met een bijdrage van Ad Gehring (liedje: „We gaan er onderdoor"). Muziek: Cor van Peperzeel voor het
tiende jaar! en het duo Wim Beeldsnijder. Ik heb aan Bob Wildeboer gevraagd hoe zo iets nou in elkaar gezet
wordt. Op de manier waarop Bob dat vertelt is het allemaal „dood-eenvoudig". Van ouds worden eerst de liedjes ge
maakt. In november beginnen ze daarmee te repeteren en half december waren de teksten helemaal klaar Pim heeft
Ineke gevangen; die had wel eens t.v. werk gedaan, maar nog nooit op het toneel gestaan. Repetities vonden plaats
op woensdagavond onderbrekingen voor Sport in Beeld natuurlijk en op zondagmorgen. Dat moest wel want anders
was de soos met beschikbaar. Weet je wie buitengewon trouw was? Het hondje van Dini en Hans Dukker heeft alle
repetities meegespeeld en voortdurend trouw op het toneel gezeten. En Gerard Trebert heeft van de voorstelling een
bandopname gemaakt.
Ik zal het bij deze typisch-Hollandse „understatement" van Bob Wildeboer maar laten
(vervolg op pag. 9)