al
R
Mixed Pickles
poolt allen mee, het is voor a.f.c.
m f
llgnpi
mmmmJü
I?en loopjongen komt aanwandelen met een prachtig bloemstuk en wendt zich tot Wint Staats. „Is dit A.F.C.?" „Ja",
-'-'zegt Wim „geef dat bloemstuk maar hier." Die jongen kijkt rond en zegt: „Dat is toch het amateur-A.F.C.?" „Jawel."
„Verrek", zegt die jongen, „ik dacht dat ik hier bij Real Madrid was." F.n dat is wel zo ongeveer het mooiste compli
ment dat die spontane Amsterdamse jongen ons kon maken over onze accommodatie.
Toen het carillon uit Aarle Rixtel kwam, zeiden Ben Eiserman en Siem de Waal tegen de begeleider: „Kunt U even
blijven om de klank te controleren?" Zegt die man: „Maar heren, ik ben helemaal onmuzikaal!"
Eerste slachtoffer was architect Daan Roodenburgh die de eerste bezoeker was die met zijn auto in het zand terecht
kwam en zes sterke mannen nodig had om hem uit te graven.
En deze is voor (niet te overtreffen) ceremoniemeester Nico Holtzappel: Onderscheidingen worden toegekend op Konin
ginnedag, niet op Prinsjesdag.
Eerste slachtoffer van het Kapitalistische A.F.C.: Jan Weenink van „De Waarheid", die zijn actetas kwijt raakte.
Populairste man bij Uw perscommissaris: Heyligers van „Cricket", die tegen hem zei: „Ik kom tegenwoordig bij Quick
je broer vaak tegen" en dat is leuk om te horen, als het om je oudste zoon gaat. Waarop deze, blakende van kinderliefde
zei: „Lieve hemel, zie ik er al zó oud uit?"
Dat carillon van ons is weer eens een sprekend bewijs dat „nieuws" een wonderlijk iets is.
Ik herinner mij nog de avond, dat Wim Staats' „aanslagbiljet" bij de post was. Dat viel niet goed. Ik was de hele avond
op de zetterij geweest het was de tijd van de jaarverslagen en kwam laat en doodmoe thuis. Zonder enig enthousiasme
begon ik aan de post. De eerste brief was van een markiezenfirma met een factuur voor een nieuwe markies, de tweede
brief was een factuur van de loodgieter. Ik begon hevig aan zelfbeklag te doen. Waar werkte je nou voor? Stond je meer
dan twaalf uur op je poten en het enige dat er bij de post op je lag te wachten was een factuur en nóg een factuur
en verd., daar lag weer zo'n gevreesde blauwe enveloppe van de belasting. Ik scheurde het ding open en vloekte op
A.F.C. in het algemeen en op Wim Staats in het bijzonder. Wat een ongijn. Wat moeten wij nou met een carillon? En
waarom dat belastingbiljet? Geïrriteerd mikte ik het „aanslagbiljet" in de prullemand.
Een tijdje later belde Henk Kappelhoff of ik naar Amsterdam kon komen voor een bespreking met de lieden, die de
organisatie van de opening in handen hadden. Men rekende er op dat ik de pers, radio en televisie voor mijn rekening zou
nemen. Enfin, ik zou bij de uitnodiging een artikeltje doen, dat direct voor publicatie vrij was. Met dat artikeltje heb ik
zitten martelen. Goed het complex wordt 9 ha. Maar wat zegt dat de bureau-redacteur? De enige maat die de gemid-
dellde Nederlander visueel kent is een maatje jenever. En niemand buiten de boeren en de architecten heeft een idee
wat 9 hectare is. Zóveel terreinen, zóveel kleedkamers ook wel meer vertoond. En ons land barst eenvoudig van openen
de wethouders. Daar zullen ze op de krant ook wel geen rooie oortjes van opwinding van krijgen, al is de Roos een popu
laire figuur, dacht ik.
En toen dacht ik aan dat carillon. Eigenlijk was dat het enige echte onvervalste nieuws-element. Een carillon op een
sportterrein dat was toch eigenlijk meer „nieuws" dan 20 openende wethouders bij elkaar. Als ik daar nu eens op in
ging? Met dan een zin, dat ter geruststelling van de bezoekende clubs werd medegedeeld, dat tijdens de wedstrijden het
carillon zou worden afgezet. Ja, een mopje van niks. Maar het was nieuws, dat rare, ondefinieerbare product.
Toen ik de volgende ochtend de Radionieuwsdienst aanzette, wist ik dat A.F.C. in de roos had geschoten. En toen be
gonnen de bladen te bellen om foto's en om gegevens. A.F.C. laat de klokken luiden Wereldprimeur voor A.F.C. Ik heb
hier de knipsels voor mij liggen. Het verhaal en de foto's van ons carillon staan ik noem een paar „dwarsstraten" op
in de Delftse Courant, het Dagblad van Amersfoort, de Steenwijker Courant, Ons Noorden Groningen, IJmuider Courant,
Hengeloosch Dagblad, Twentsche Courant Oldenzaal
In de ijle herfstlucht strooide op 6 oktober ons carillon de klanken van ons clublied. Pers, radio en televisie reageerden.
Leve ons eerst verguisde, prachtige en nu beroemde carillon!
Premies.
Misschien zeggen onze sportvrienden uit de semiprofsector, dat wij geen drommel te maken hebben met hetgeen zij de spelers
betalen en dan hebben zij misschien gelijk ook nog. Maar nu na Noorwegen—Nederland (2—1) en Denemarken—Nederland
(4—1) in beide gevallen stonden amateurploegen tegen elftallen die aan die wedstrijden geld verdienden er zo'n enorm
misbaar is ontstaan, wilden wij toch even een zegje zeggen.
In Kopenhagen was de situatie zo, dat de spelers van het Nederlandse Elftal 350.— zouden toucheren bij een over
winning en 150.— bij een nederlaag. Volgens de Telegraaf heeft een Nederlander, die deze „Zustand" had aangezien, de
kreet geslaakt: „Wat? Krijgen die mensen voor die aframmeling nog honderd daalders?"
Het loont de moeite om op die kreet in te gaan. Die man (en waarschijnlijk alle andere mannen, die in Holland op de
Televisie dat gestumper zagen) heeft zich niet kunnen indenken, dat werknemers, die zó falen betaling ontvangen.
Is het eigenlijk wel juist, dat men aan de spelers van het Nederlandse Elftal automatisch een hoger honorarium be
taalt bij een overwinning dan bij een nederlaag? Er zijn namelijk nederlagen, na prachtige strijd, die veel eervoller zijn dan
dan overwinningen. Uit de periode voor de oorlog herinneren wij ons twee nederlagen van het Nederlandse Elftal, die
morele overwinningen waren. Op 9 december 1933 verloor Nederland van het Oostenrijkse „Wunderteam" met 0—1 en
met dezelfde cijfers verloor Nederland op 19 mei 1935 van Engeland. Die eerste nederlaag was een doodsmak van Hugo
Meisl, de bouwer van het „Wunderteam" en de tweede nederlaag was een persoonlijke triomf voor Bertus Caldenhove van
D.W.S., die toen een partijtje „backen" weggaf, zoals weinig te genieten is.
De Nederlanders waren toen nog amateurs. Maar als zij toen prof of semiprof waren geweest, dan had men die spelers
de hoogst mogelijke premie moeten uitbetalen.
Het gaat toch niet alleen om de uitslag, maar ook om de prestatie. Een 8—0 overwinning op de Antillen (en met alle
respect voor onze Rijksgenoten: dat is toch zo iets of we officieel spelen tegen het plaatselijk elftal van Assen), moet toch
niet financieel hoger gewaardeerd worden dan een 1—0 nederlaag tegen nu bijvoorbeeld Engeland.
Ons idee is, dat men na de wedstrijd tegen Denemarken de spelers geen cent had moeten uitkeren, maar dat men een
zeer behoorlijk honorarium aan de spelers zou moeten geven, als zij na een prachtige wedstrijd na een "all out effort"
van bijvoorbeeld Brazilië of Duitsland verliezen. En laat men dan de zo vaak ten onrechte verguisde trainer dit laten uit
maken samen met bijvoorbeeld voorzitter Schroder.
Het Nederlands (semiprof) elftal verliest, maar heeft een prachtige prestatie verricht. Dan ook een prachtig honorarium.
Het verliest van Denemarken op de manier zoals dat nu is gebeurd of wint op een manier, die ook niet is om over
naar huis te schrijven en zij krijgen een laag honorarium of niets. Want de prestatie is soms meer waard dan het resul
taat. Ook in beroepssport. J. W.