De Zilveren Ploeg ku/am bij elkaar Laatste Nleuu/s uit het Zakboekje pooLt allen mee, het is voor a.p.c. soldaten zuchten: „Moeder, waarom léven wij?". Leven en léven is twee! Gisteren tegen O.V.V.O. heb ik er héérlijk weer eens een goaltje „ingekeken", zo op m'n ge mak, rustig genietend. Maar dat was fout, hè? Links èn rechts van mij vlogen met hoge sprongen een vader en een zoon juichend in de hoogte, de armen wijd ten hemel gespreid. Mooi was dat, véél mooier dan in de bios. M'n heufd ging nauwgezet taxerend heen en weer, om te zien w i e van beiden het hoogste kwam Ziedaar: Pa wón het van zoon! Ach, ze stalen alle twee mijn hart en ik voelde mezelf een ouwe urn, omdat ik niet meegedaan had Maar Joop had ook geen hóed op vroeger placht ik altijd hoeden plat te slaan. „Gekke vent ben ik toch! Als ik mor gen een grote order krijg, lach ik niet eens meesmuilde de Pa een beetje verlegen. Moeder, daarom leven wij EEN AANGETROUWDE. rr zijn in A.F.C. van die data, die '-i iedereen kent en die wel eens de hoogtijdagen van ons clubleven zijn ge noemd. De voornaamste daarvan is wel onze verjaardag op 18 januari, maar ook de Nieuwjaarsdag met de steeds weer voortreffelijke wens van Jaap Thomas- vaer a Pieternel Cohen, de kienavond met dames en de kienmiddag voor de jeugd behoren tot die dagen waarnaar iedereen die er bij betrokken is met verlangen uitkijkt. In de rij van die vaste dagen is sinds kort een nieuwe datum verschenen, de eerste woensdag in november, de dag waarop de Zilveren Ploeg bijeenkomt, dat steeds groeiende stel ouwe getrou wen die langer dan vijfentwintig jaar lid zijn. De tweede november was het weer zo ver. De secretaris-penningmeester van dat illustere gezelschap, de man die langza merhand de gewichtigste functies van A.F.C. in zijn persoon weet te vereni gen, een cumulatie waar het laatste woord nog niet over gesproken is was op het lumineuze idee gekomen om dit maal de reünie te houden onder de ge> zellige bruine hanebalken van ons club huis, indachtig aan het bekende gezeg de: Oü peut-on être mieux qu'au sein de sa familie. De Ploeg kon inderdaad nergens beter zijn, want het was een familie! Rondom drie van onze gouden-kruis-dragers met meer dan vijftig A.F.C.-jaren, Jacques van Ooy, Peet Scheepens en Piet Hei mig, schaarden zich zo tussen zes en zeven uur een kleine veertig baardeloze grijsaards van tussen de veertig en tach- tig jaar, die misschien niet de Fine Fleur, maar dan toch wel tezamen de Vieille Cure van A.F.C. vormden. Sterke verhalen van vroeger, die in de loop van de tientallen jaren nog sterker, nog levendiger en nog ongeloofwaardiger waren geworden, werden met verve ver teld en gingen er in als klokspijs. Wie niet met eigen ogen had gezien hoe in 1909 Jan Blanken die allerongelukkigste bal doorliet die ons tegen Ajax (neen, niet dat Ajax, maar Ajax-Leiden) de promotie kostte, behoorde in dat gezel schap tot de jonge broekjes en kon, his torisch gesproken, eigenlijk niét goed meekomen. Naar hun verhalen, zoals dat van de 25.000 gulden-loei van Sonneveld tegen K.F.C. in 1946, luisterden de echte ouderen met vriendelijk welwillend hoofdgeknik en een vergoelijkende glimlach, want dat was voor hen al „nieuwste geschiedenis" en nog te kort geleden om als een historisch feit te gelden. Zo vloog de tijd om aan de borrel tafel. Er werd gepraat, gelachen en ge klonken, dat de stukken er af vlogen, die dan op onverklaarbare manier te rechtkwamen in de kragen van enige jongere ouderen. De stemming steeg tot een gezellig hoogtepunt totdat Max de Bruin met een formidabele tik van zijn wandelstok de glaasjes deed rinkelen en de stemmen verstommen. Hij kondig de aan dat de Ploeg nu zou overgaan tot de verrassing van deze avond, de „eenpansmaaltijd van bijzondere samen stelling", zoals in de aanschrijving stond, bedacht, bereid en aangeboden door een lid dat tot elke prijs onbekend wenste te blijven. Dit laatste kon natuurlijk van zijn kant een wijze voorzorgsmaatregel zijn: De Borgia's nodigden destijds ook wel eens vrienden aan een banket Maar voor enige ongerustheid was geen enkele reden. Integendeel. Na de eerste voorzichtige happen van wat een gewone rijstschotel leek, keek ieder blij verrast op, want de smaak overtrof zo mogelijk de heerlijke geuren die van de borden opstegen. We kunnen nu wel een tipje van de sluier van geheimzinnigheid oplichten, die deze surprise-dish omgaf. Een van onze leden, een groot keukenmeester voor het aangezicht des Heren, bij wie ver geleken Escoffier nog maar een kind is, en die tot het wijze inzicht is gekomen dat de kunst niet alleen met het oog, maar ook met de tong moet worden genoten, had op zijn reizen langs de beste taveernes van Europa kennis ge maakt met een Servisch gerecht van een geraffineerdheid, die men op de Balkan niet zou verwachten. Pilaf heet deze godenspijs, een naam die ieder der aan wezigen zijn vrouw grondig in het hoofd zal gaan stampen. Die naam werd ons, tegelijk met die van de kok en schenker, later uit de doeken gedaan, toen Arie Waayer, de secretaris-penningmeester van de Ploeg, een kristallen sherryglas op zilveren voet bij wijze van „huismannetje" overhan digde aan Willy Neseker als dank voor zijn voortreffelijk idee en de nog voor treffelijker uitvoering daarvan. De lezer zal begrijpen dat er aan het diner verder haast geen zinnig woord ge sproken kon worden. De enkelen die dat toch beproefden, zagen er dan ook haastig van af. Het moge genoeg zijn dat men, met een kleine variatie op Werumeus Bunings Ballade van de Boer, „En de boer hij ploegde voort" kon zeggen „En de Ploeg hij boerde voort", het geen overigens vergeeflijk is na zo'n welgevulde avond. Pas heel laat gingen de eersten weg, en hoe vroeg de laatsten naar huis gin gen is niet meer te achterhalen. Maar zeker is het dat allen met grote voldoe ning en met dankbaarheid jegens de organisatoren terugzien op een bijzonder geslaagde avond. P. ILAF. Voetbalvereniging en belangstelling. Over dit onderzoek heeft Robbie Duis ons gegevens verschaft, die hij gedeelte lijk heeft overgenomen uit de Sociologi sche Gids van april 1960. Alvorens wij echter tot plaatsing over gaan, zouden wij samen dit onderwerp nog eens moeten doornemen. Zou het niet te wetenschappelijk zijn, zouden wij het niet tot de conclusies bekorten, ook al omdat velen van ons „de taal" niet kennen, die in dit tijdschrift gesproken wordt? In elk geval alvast bedankt, Robbie. Olympische Spelen 1928. Twee en dertig jaren geleden speelde ons lid Sjaak Kohier mee met het na tionaal waterpoloteam tegen de Belgen, waarvan we met 3—2 wonnen. Sjaak scoorde twee goals, dit las ik zeer toe vallig dezer dagen in de Telegraaf van 8 augustus 1928. Sjaak is nu meestal op het droge, langs de waterkant en laat de vissen zwemmen „ergens in de buurt van het Noorden." Tegen koude voeten gebruikt hij graag zijn natje met zijn droogje. Overigens zal hij nog wel drijven, als hij in het water valt, maar 't is ook al zo lang geleden, veel prestatie kun je niet meer verwachten. 50-jarig bestaan K.F.C. Wij ontvingen een zeer fraai jubileum boek met vele foto's. Zeer vaak is de naam van A.F.C. erin genoemd o.a. in verband met de A.R.O.L.-wedstrijden en niet te vergeten de onvergeteliike strijd op zaterdag 8 juni 1946 in het Olympisch Stadion, waar A.F.C. met 4—0 won. Van harte wensen we de Koogers een goede toekomst. A. 10

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1960 | | pagina 10