Mixed Pickles Bequnstiqinq van onze aöveRteeRöeRS, houöt öe schakel in stanö Lou Woudstra f En weer rinkelt de telefoonbei vroeg op zondagmorgen. Die telefoonbei vroeg op zondagmorgen heeft iets sinis ters. Daar is nog nooit iets prettigs op doorgekomen. Piet Vermeulen was overleden, de gulden ging deva lueren, ze gaan de vrouwen uit Indonesië evacueren, je oudste zoon heeft een ongeluk gehad. En als de telefoon vroeg in de ochtend van zondag 29 december 1957 rinkelt, neem je die op met de gedachte: „Wat nou weer?" Dat „wat nou weer" is in enkele seconden een klap, die je niet zo gauw verwerken kan:.Lou Woudstra is dood. Je zegt het stomste, dat je kunt zeggen: „Maar dat kan toch niet. Ik heb gisteren nog..." Jawel, je hebt gisteren nogJe beseft ineens, dat die telefonische mededeling waar is. Allicht, waarom zou je anders daarover zijn opgebeld? Je denkt ineens aan het woord van de Psalmist: „Gelijk het gras is ons kortstondig leven." Dus Lou Woudstra is er niet meer. Zo maar weggerukt uit zijn leven en ook uit jouw leven. Je tracht het te verwerken, je probeert je te realiseren, dat het voor Miep en de jongens natuurlijk honderdmaal erger is dan voor jou. Maar je weet toch ook hopeloos en onherstelbaar zeker, dat er iemand zo maar is weg gerukt, die niet te vervangen is. Niet voor jou, maar ook weer honderd maal erger, niet voor A.F.C. en niet voor A.C.C. Niet voor jezelf, omdat er een vriend weg is, die een vriend was. Geen vriend in de moderne zin des woords, en dat is dan min of meer een goede kennis maar een vriend in de waarachtige zin des woords. Niet voor A.F.C. te vervangen en niet voor A.C.C. Want hij heeft voor de clubs gewerkt, gewérkt, als maar weinigen. Je vergeet even Miep en de jongens je denkt aan de clubs. Je zit stomverslagen in je bed en haalt de handen door je haar. Hoe moeten we óóit Lou Woudstra vervangen? 1958 begint met een zware gang, de gang naar Zorgvlied, om Lou Woudstra de laatste eer te bewijzen. In de trein zit je met de meest tegenstrijdige gevoelens. 1958 is begonnen en je hebt gehoord, dat het beter gaat met je zoon. 1958 is begonnen en je bent onderweg naar de begrafenis van een der fijnste kerels, die ooit leefde. Zorgvlied. De natuur is tot rust gekomen en geeft een wonderlijk vredig decor voor de begrafenis van Lou Woudstra. De stormen zijn over, geen regen meer, geen sneeuw. Het is alsof de natuur zelf de adem in houdt, nu Lou Woudstra naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht. Roerloos staan de bomen, een prille zon geeft licht, de Amstel is rimpelloos. In de aula wordt gesproken. Willy Brusse brengt ons de tranen in de ogen. „Jij hebt je innings feilloos gespeeld, Lou. Plotseling ging je wicket neer. Je bent out, Lou. Maar in onze harten zal je altijd „not out" zijn." Een beetje» zon tussen regen, sneeuw en mist schijnt over Zorgvlied. Dat beetje licht probeert te schijnen over Miep en de jongens. Een beetje onzeker, een beetje aarzelend, een beetje troostend als het ware. Mogen wij ook zo onzeker en aarzelend staan tegenover Miep, Loekie, Hans en Fransje? Onzeker en aarzelend tegenover zulk een onvoorstelbaar verdriet, maar met de zekerheid om met Willy Brusse te spreken dat hun man en vader bij ons altijd „not out"zal zijn. Offers Weet U, wat velen bij de afscheidsreceptie van Hauber en Jolink het aardigste hebben gevonden? Het bedankspeechje van Gerard Hauber. Onze oud-voorzitter begreep niet, dat hij zo werd gehuldigd, want, zei Gerard: „Ik deed dat allemaal, omdat ik het leuk vond". En dat stal veler hart. Er is die avond weer eens zwaar gespeecht over „de offers, die deze mensen hebben gebracht ten bate van de jeugd, ten bate van de Amsterdamse gemeenschap, dus van de Nederlandse gemeenschap". Ik geloof er niet aan: ik geloof er niet aan, dat iemand doelbewust zegt: „Komaan, nu ga ik offers brengen. Ten bate van de jeugd, ten bate van de gemeenschap" en zo. Ik geloof meer, dat de sportwereld een door de hemel gezonden instelling is om mannen hun geestelijk evenwicht te doen bewaren en hen verre te houden van kattekwaad. In onze moderne gestroomlijnde wereld kunnen mannen zich zo slecht uiten. Voor de meesten is het de dagelijkse gang naar en van de dagelijkse werksfeer met chefs of bazen, met mond moeten houden als je eigenlijk zou willen praten. Wat is er voor 90% van de mannen overgebleven van Dirk Witte's onvergetelijke: „Maar wees op je vierkante meter een vorst!" Waar? In de fabriek soms of op een groot kantoor of in de naar natte kleren stinkende tram of in het kleine snertflatje met een paar zeurende kinderen en een vrouw, die er misschien ook niet zo best meer tegen op kan met die altijd stijgende rekeningen van electra en de kruidenier? Leve de sportwereld. Daar kan de scheidsrechter met een gebiedend gebaar duizenden tot wanhoop of vreugde brengen. (En misschien heeft zijn baas gisteren iets rots tegen hem gezegd en laat die baas nou maar doodvallen, hier is hij de baas.) Daar kan de consul oog-wenkbrauwfronsend zeggen tegen angstig toe kijkende bestuursleden, dat hij het terrein toch maar zal afkeuren. (En misschien heeft zijn vrouw gisteravond gezegd, dat als hij nou nog één keer van de fabriek niet direct naar huis ging, ze naar haar moeder zou gaan.) Daar kan de vergaderingsman opstaan en zeggen: „Meneer de voorzitter, ik ben het er niet mee eens, ik wens een motie in te dienen." (En vanochtend schrok hij zich nog blauw, want de klant wilde hem even spreken en heeft hem voor drie stuivers gegeven.) Dit alles geldt uiteraard niet voor een man als Gerard Hauber, die maatschappelijk slaagde en een hoge Koninklijke onderscheiding draagt. Hij kon misschien iets gemakkelijker dan anderen zeggen: „Ik deed het allemaal, omdat ik het leuk vond." Maar hij kwam er tenminste eerlijk voor uit, dat hij het niet deed om offers te brengen voor de jeugd en de gemeenschap enzo. Alle anderen met een enkele uitzondering 13

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1958 | | pagina 13