Beroepsvoetbal in Nederland VOORGESCHIEDENIS EN CONSEQUENTIES Bequnstiqinq van onze aöveRteeRöeRS, houöt óe schakeL in stanö yAL Nederland van deze beweging bevrijd blijven of zullen ook wij tenslotte voor de drang der omstandigheden moeten zwichten en een soort be roepsvoetbal invoeren? Voor de Voetbalbond is het intjussen zaak de toestanden ernstig onder de ogen te zien en reeds thans zijn standpunt zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. De Bond zorge er voor niet door de omstandigheden te worden verrast". Het is niet, zoals ge denkt. Ge denkt, dat deze volzinnen afkomstig zijn mt de vulpen van een sportjournalist, die zijn geprangde hart lucht wilde geven, zo pak weg een maand of drie), vier geleden. Neen, deze alinea-s werden door wijlen Chris Groothoff gepubliceerd in ook wijlen „Het Sportblad" 7/>ct?t>(;r 1920' bijna vier-en-dertig jaar geleden. Waaruit enerzijds blijkt, dat er inderdaad wel iets langer over beroepsvoetbal gedacht, gesproken en geschreven is als het huidige voetbalgeslacht denkt en anderzijds, dat het nog heus met zo arrogant van ons inktmuskieten is als wij van ons vak zegden- „Journalism is intelligent1 anticipation In die vier en dertig jaar is er, wat de vooroorlogse periode aangaat, al leen sprake van beroepsvoetbal ge weest in jaren van economische neer gang. Met de typisch-economische inslag, ons volk eigen, greep men naar sport als bijverdienste of als kleine bron van inkomen, als het „gewoon" niet meer ging. Karei Lotsy, na de oorlog de grote profeet van het ama teurisme, in de depressiejaren (1930 1935) reeds voorzitter van de KNVB maakte zich tot tolk van de genen, die invoering van het profes sionalisme wilden en op de hem eigen gloedvolle wijze verklaarde Lotsy in een interview, dat Jan Hoven hem voor de NRC afnam (voorjaar 1934) dat het eigenlijk een economi sche misdaad was, de jongelui niet te betalen. Voor de Nederlandse voetbalwereld van de schrik bekomen was, trad een economisch herstel in en men hoorde niet zo veel meer van het professio nalisme. Althans niet van het officiële professionalisme, want het echte, on vervalste, loupe-zuivere amateurisme, waarvoor de Bond tot Zaterdag 3 Juli 1954 zijn laatste druppel bloed scheen over te hebben, was eigenlijk al lang niet meer om over naar huis te schrij ven. Sigarenwinkels en café's, baan tjes en „reiskosten" waren zo de alge meen bekende nevenverschijnselen, die aantoonden, dat het echte amateu risme letterlijk dus: liefhebberij al lelijk begon te kraken. Na de oorlog Na de oorlog bleef men op de oude voet voortgaan, maar toen deed zich een ander verschijnsel voor: Met enorme bedragen werden de top- spelers uit Nederland door de landen in West-Europa, waar wél beroeps- spel bestond, weggekocht, zodat wij met een stel voetballers overbleven, die waar zij zich ook maar vertoonden tegen buitenlanders, een ongenadig pak slaag opliepen. Dit had tengevol ge, dat de vaderlandse voetballerij op alle chauvinistische tenen van de Ne derlandse bevolking tegelijk trapte, waarop de „tribunes" luidkeels om be taling voor de voetballers begonnen te kermen volkomen vergetende, dat als een Faas Wilkes te kiezen had tussen dertig mille in het buitenland en dertig tientjes in het geliefde vaderland, hij een rund zou zijn, als hij het laatste gekozen had. Inmiddels begonnen de sportjourna listen zich van nog iets anders bewust te worden: van de veranderde menta- liteit bij de speleiis. Het is geloven wij, fout, om dit maar te schuiven op oorlog en bezetting. Wij zien het zo, dat het huidige voetbalgeslacht niet die intense clubliefde kan opbrengen van vroegere geslachten, omdat de huidige vooraanstaande voetballers niet de intense vreugde gekend hebben van het pionierswerk, om een club te stichten en haar door alle pokken en mazelen heen te martelen. Zij kwa men in bestaande, goed geleide clubs met over het algemeen een historie vAn tientallen jaren, clubs met ter reinknechts en trainers, masseurs en verzorgers, clubs met grote tribunes en een budget van tien- soms van honderdduizenden. Het is dus volkomen logisch, dat de jongelui, die op die manier in de grote voetballerij speelden, bij het beoefe nen van het voetbalspel onwillekeurig meer dachten aan voetbal dan aan spel. Aan voetbal, dat als het ware een bedrijfstak van het Nederlandse leven geworden was waaraan bijna iedereen verdiende behalve degenen, die zorgden, dat bijna iedereen er aan kón verdienen, waarop die voetballers conform het spreekwoord, dat de kat óók een graatje toekomt dui delijk lieten merken, dat dit graatje hun gezien het duurdere leven, trouw plannen of wat dan ook geenszins onwelkom zou zijn. Alarm De pers sloeg alarm en toen hebben helaas de verhoudingen in de voetbal wereld zich onnodig toegespitst. Van huis uit zijn principiële meningsver schillen in de voetbalwereld altijd in de persoonlijke sfeer gebracht, waar door rancunes ontstonden en prestige kwesties, met het gevolg, dat men van de bomen het bos niet meer kon ont waren. Het was met de knoeierijen zeker niet zó erg, als sommige sport journalisten deden voorkomen, maar anderzijds was het wél zo erg, dat het van Bondszijde ook onverstandig was, om het te doen voorkomen als een „persrel". In die herrie gingen advie zen van rustige lieden verloren. Adviezen als: maak aparte competi ties voor betaalde spelers en niet- betaalde spelers, beide groepen onder auspiciën van de KNVB: houdt eens een enquête onder de eerste elftal spelers van de eerste klassers; laten wij nu eens grondig de klachten uit zoeken, die de Limburgse rector in de algemene vergadering uitte gingen te loor in het „welles''-,,nietes" koor. Toen barstte de bom. Er kwamen geruchten eerst, berichten later, over een beroepsvoetbalbond, vrijwel on middellijk door de pers au serieux ge nomen, even onmiddellijk door de Bond weggehoond en weggelachen. Die kwajongens? Wie had daar nu ooit van gehoord Maar men vergat, dat die „kwajongens" stromannen waren, die men overboord kon zetten, als de zaak slecht ging, maar dat er kennelijk grote jongens achter zaten met kapitaal die in de Sturm-und- Drang-periode hun eigen naam niet genoemd wilden hebben. Toen kwam de blamage. Een club als „Vitesse", een vereniging met een prachtige reputatie in den lande, ver loor met één klap meer dan de helft van haar eerste elftal aan „de Graaf schap", zo gezien meer een naam voor een zuivelfabriek of een autobus onderneming dan voor een voetbal club, maar die dan toch maar zoveel aantrekkingskracht bleek te hebben, dat zij practisch zonder slag of stoot de helft van het roemruchte Vitesse I kon engageren. Als dit nu met het ogenschijnlijk groene hout geschiedde, hoe moest het dan met het dorre hout zijn Grote onrust bij de eerste klasse clubs, die geen krant konden opslaan, of zij lazen namen ook van hun spe lers, die aangezocht waren, gecon tracteerd hadden of zouden contrac teren. De Rotterdamse clubs Sparta, Excelsior en Feyenoord bonden samen met het Haagse ADO de reeds luid krijsende kat een levensgrote bel aan. Een inderhaast gehouden enquête onder de eerste klassers bracht aan het licht, dat talrijke clubs bereid wa ren tot premie-betaling over te gaan en zo kwam dan de dramatische en voor de Nederlandse voetbalwereld historische 3e Juli 1954. Genoemde clubs deelden het KNVB-bestuur me de, dat het afgelopen was. Als de KNVB het niet nu en op datzelfde moment goed zou vinden, dat tot premiebetaling zou worden overge gaan, dan speet het de clubs zeer maar dan zouden de clubs het tóch doen en dan zou het de clubs zo koud laten als een zomer in Nederland wat 4

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1954 | | pagina 4