Fred Sabelson *j* Laatste wandeling Ur is iets gebeurd, dat niet -'-'goed te verwerken is Fred Sabelson is dood. Je hoort het zo maar aan de telefoon. Je was net druk aan het werk, ach, wat zijn we allemaal druk en allemaal aan het werk en dan zegt een stem door de te lefoon: „Zeg verschrikkelijk hè, Fred Sabelson is dood". Dan leg je die telefoon neer, nadat je de usantiele dooddoe ner opgebracht hebt: „Ontzet tend, maar voor hem zelf is heel wat leed bespaard." Tja, dat zeg je dan, maar in middels is er toch maar weer iemand voorgoed van ons weg gegaan, die eigenlijk onver vangbaar is. Laten wij toch niet zeggen, dat „niemand on misbaar is." Dat is ergens niet waar. Schaf Scheepens, Jan Prent, Piet Vermeulen, Pim Raamsdonk, zo velen, nu weer Fred Sabelson onvervang baar. Je denkt terug aan de oude Meer, Watergraafsmeer, het centrum van al je jeugdherin neringen. De Sabelsons woon den op het Hoogeweg-plein, de oude Mevrouw, Herman, de bouwer Fred, die advocaat werd. Voor jou als jongen acht jaar leeftijdsverschil is heel veel, als je jongen bent meneer Fred Sabelson. Je denkt aan die eerste alge mene vergadering in ,,d' IJs breker", die je mee mocht ma ken. Schaf voorzitter, Jacq van Ooij secretaris, Albert van Gessel penningmeester. Debat ten over zaken, die je nog niet helemaal kunt bevatten, maar waarmee je meeleeft met je felle A.F.C.-hart. En ineens hoor je Fred Sabelson spreken. De zaal valt stil. Een merk waardige stem heeft Fred - niet eens een mooie stem, een beetje hees, maar sterk in dringend. Wat hij zegt, ach, je weet niet eens, of je het met hem eens bent, maar je voelt met je zeventien onervaren jaren, dat hier een „gentle man" spreekt. In al die jaren, die komen, heb je die stem gehoord. In een vertrouwelijk gesprek op het cricketveld, tijdens een al gemene vergadering, laatstelijk in Brussel. Het was tijdens een Kerstreis en je zit zo maar op de Place de Brouquère met een filtre gelukkig te zijn. Je stoot je vrouw aan: „Nee maar, daar heb je Fred en Nel!" Die paar dagen in Brussel leer je misschien hem het beste kennen. Want dan ervaar je hem, zoals hij is: De man van eruditie, die weet. waar je ver fijnd kan dineren en dus ook de man, die de vreugde der kleine dingen kent en savou reert: Een tramrit in grijze winteratmosfeer naar een van de voorsteden. Je voelt ook, dat hij nooit zal heenkomen over die slag, die hem 14 Augustus 1949 trof: het dodelijk ongeluk met Bubie tijdens de A.C.C.-reis naar Dus- seldorf. Die stralende zomer dag, toen je door een wanho pige stem werd opgebeld, dat er een ongeluk in Dusseldorf gebeurd was en dat niemand Dusseldorf kon opbellen, want het is bezet gebied. Kan jij niet voor de pers opbellen? De nijpende angst, wie denkt niet eerst aan zijn eigen jongens dat er met hen ook wat gebeurd is. Autobus verongelukt, zeggen ze. En dan op die stralende zomermiddag, als alles zo goed en prettig lijkt, het contact met de Rijks telefoon. Die onbekende Rijks telefoniste, die je S.O.S. be grijpt, die niet volgens de voor schriften vraagt om naar de Voorburgwal te komen om je te legitimeren, maar aan de toon van je stem, de marteling begrijpt en je dwars door de hele „red tape" heen op alleen maar je erewoord binnen vijf minuten Dusseldorf geeft. Dan Tn /diezelfde aula, waar wij vier jaar geleden Fred Sabelson -■diep bewonderden om zijn afscheidsrede tot zijn zoon, stond weer een baar bedekt met bloemen. Toen, in 1949, één spreker, Fred, zich richtend tot Bubie; nu drie sprekers: Ben Smits, als huisvriend, Nico Holtzappel na mens A.F.C., Lou Woudstra namens A.C.C., zich richtend tot de man, die moe-gestreden zich moest overgeven. En daarbij de vrouw, die zo moedig de tweede slag probeert te incasseren, en de meer dan driehonderd getrouwen, oud en jong, die Fred Sa belson, de toegewijde vriend van alle generaties in de club, voor het laatst begeleidden en de nu alleen overgebleven Nel willen steunen met alle warmte, die het menselijk hart kan geven. Drie sprekers noemen drie begrippen: intellect, stijl, idealisme en men wil niet pessimistisch zijn en met weemoed denken, dat wij aan de baar staan van een uitstervend ras, maar men wil temidden van de bijkans tastbare grauwheid, waarmee het leven onze vriend Fred Sabelson in zijn laatste jaren heeft bezocht, de gedachte koesteren dat deze man, die zulk een gave vrucht van twintig eeuwen beschaving was, die zegenrijke invloed blij vend heeft kunnen injecteren op elke mens waarmee hij in aan raking kwam. Dan is zijn leven niet vergeefs geweest en dan kunnen wij verdrietig, maar toch ook dankbaar, de laatste wan deling met Fred maken; de laatste wandeling langs de laatste boundary van het leven, die hij nu heeft overschreden. Wij staan nog aan deze zijde van de witte lijn, maar onze groet zal hem bereiken: Rust in vrede. GEORGE WIJN AND kan je aan een krijtwitte vrouw zeggen, dat je eigen jongend all right zijn, maar dat... dat Bubi Sabelson ver ongelukt is. Op die dag is voor wijlen Fred Sabelson de zon onder gegaan. Hij hield zich goed, gestimuleerd door zijn vrouw, naar wie nu ons aller mede leven uitgaat. Maar je voelde dat Fred deze klap nooit meer te boven zou komen. En toen zijn, toch al niet te sterke ge stel werd aangetast door de kwaal, aan da bestrijding waarvan zijn vrouw verder haar leven wijdde, voorvoelde je, dat de ontembare levenswil ontbrak, om de slopende ziekte te bestrijden. Fred Sabelson kón niet meer en misschien heeft hij zich diep in zijn hart nog gelukkig gevoeld, dat hij nu binnenkort bij zijn jongen zou komen. Fred Sabelson is heenge gaan. A.F.C. en A.C.C. blijft de herinnering aan een der grootsten van ons, aan een der besten. Het wordt eenzaam voor Nel, die hem steeds zo dapper terzijde stond, die ons allen ontroerde en tot stille be wondering bracht om de wijze, waarop zij na die 14de Augus tus 1949 naar een nieuwe le vensvervulling streefde. Haar te steunen en te sterken na de 5de October 1953 zij ons een ereplicht. J. H. WIJNAND BH— WHIM—«1

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1953 | | pagina 2