Mixed Pickles GREueN uit het A.F.C.- gedoetje Bequnstiqinq van onze aöveRteeRÖeRS, houöt öe schakeL in stanö Magisch. Wat is toch die magische aantrekkingskracht van dat „opgepompt stuk leer", zoals Willy Brusse dat eens noemde? Daar zijn we dan Zondag 1 April in het afschuwelijkste weer, dat dit afschuwelijke klimaat kan opleveren, naar het grimmige Den Helder gegaan. Dat had nu eens een werkgever moeten doen. Een groot gedeelte van zijn personeel - waaronder een flink percentage dames naar Den Helder sturen, om ze daar een paar uur te laten staan in koude, storm en regen. Er zou geen papier in Holland voldoende geweest zijn, om de ingezonden stukken af te drukken. „Geachte Redactie... in Uw veelgelezen blad... hemeltergende toestanden... dat noemt zich een sociaal voelend volk en een Christelijke natie... Dankend voor de plaatsruimte... Ze zouden nog gelijk gehad hebben ook. Want a) ging er door die plensregen een moeilijk vervangbare hoeveelheid textiel en leer naar de knoppen en b) liep iedereen een redelijke kans op een behoorlijke griep of een lichte longontsteking. Maar wij gingen naar Den Helder. Want A.F.C. I speelde daar een van zijn moei lijkste wedstrijden. Tegelijkertijd was er een voortreffelijk ballet in „Carré". Cor Ruijs stond met „Meeuwen boven Sorento" in Centraal Theater. Het Concertgebouw orchest gaf een matinée en er waren een paar redelijke films te zien. Doch niets van dat alles had ons de ongelooflijke vreugde gegeven, die „matchwinner" Dick Disselkoen ons bezorgde. Toen hij voor de vierde maal langs de Helderse Keeper schoot. Begrijpt U het? Nee ik ook niet. Maar dat is nu eenmaal voetbal. En nog gekker dan zo maar voetbal, A.F.C. Jeugd. En dit zal mij van die onvergetelijke eerste April 1951 het scherpst bijblijven. Ik kwam uit de auto van Gerard Hauber en liep met hem naar het clubhuis, dat daar zo vriendelijk verlicht lag in de kille duisternis van die „lente-dag". Daar dook plotseling een kereltje van drie turven hoog op een klein fietsje op en zei, met juichende verrukking in zijn stem: „Meneer, is het waar. Komt het eerste elftal nog?" ,-Nou, zover ik weet, komen ze hoor, om de overwinning te vieren." Toen stonden er drie jongens ineens. Ze waren uit het clubhuis gewerkt door een „paedagoog", die dat club huis om 8.30 Amsterdamse tijd blijkbaar geen home vond voor jonge knaapjes. Die knapen stonden daar dus maar te staan, omdat „het eerste kwam." Wel, ik ben nooit veel als paedagoog geweest maar wel gevoelig voor sfeer. Ik heb de jongens mee naar boven genomen en hem gezegd, dat ze maar Chocomel of zo moesten drinken. Nu goed ik zat aan een andere tafel en dronk bepaaldelijk geen Chocomel. Maar ik hield die knapen in de gaten. En toen boorden felle koplampen door de grimmige donkerte daar kwamen ze! Die jongens spron gen op, ze drukten hun neuzen plat tegen de ruiten en toen onder daverend applaus het „eerste" binnenkwam, stonden zij stil van sportief geluk en respect te kijken. Het was een prachtige avond. Een avond van samen erg blij zijn dat je wat voor de club bereikte. Maar het prachtigste waren die opgewonden rode-kleur gezichten van die jongens. Want zij representeerden in hun on bevangenheid de jeugd van A.F.C., die ooit de oude club tot nieuwe glorie zal brengen. Hoe die knapen heten? Ik ben het straal vergeten. Want namen onthouden is een van mijn vele zwakke zijden. Wat doet het er overigens toe? Er stonden jongens op „het eerste" te wachten. Ze zijn naar huis gegaan vervuld van indrukken. Ze hadden Gerrie Stallmann, de onbestreden held van de dag de hand gedrukt ze hadden hun Chocomel gedronken. Ze zijn naar bed gegaan moe en gelukkig, en bij het uitslapen hebben ze, met tevreden glimlach, nog even gemompeld, A.F.C.... Tribune I. Toen het, O schrik, in Den Helder plotseloos 2-3 was geworden, ging de supportersschare telkens, wanneer de bal uit was, seconden tellen. Hardop. Om stapelgek te worden. De zenuw toestand, waarin wij verkeerden, werd een onzer dames te machtig. Hakke lend vroeg ze: „J-j-jullie t-tellen m-maar. Z-z-zijn dat n-nou mi-minu- ten of se-seconden Tribune II. Een meneer uit Amstelveen, sinds jaren een peiler van de Schiedamse omzet zat achter ons in Alkmaar. Tweemaal drie kwartier ontpopte hij zich als een kundig ooggetuige-ver slaggever, die tevens een onverbloemd commentaar afstak over het gebeurde binnen de lijnen. Toen een onzer voorwaartsen door een der Alkmaarse backs wilde flitsen, zei hij op de toon van iemand, die zesmaal een collec tebus afwijst: „Neen meneer, dat kon in 1660 ook al niet." En toen een supporter van de gasten de spelers op luide toon meedeelde, dat ze een linksbuiten hadden meegenomen, vroeg hij vertrouwelijk aan de mee levende ziel: „Waar woon jij nou tegenwoordig? En hoe is het in de sinaasappelenbranche 7

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1951 | | pagina 7