Strange Storif Het Dm() (BY YEAH-YEAH) Bequnstiqinq van onze aöveRteeRöeRS, houöt öe schakel in stanö Als ik nu zou beginnen met te ver tellen, dat dit verhaaltje waar is, dan zult U het met vals achterdocht lezen. Zo bent U. Daarom begin ik anders. Dit is niet waar gebeurd, lieve A.- F.C.-ers. Heus niet. „Das Wort er- stirbt schon in der Feder", zegt Faust in zo'n geval. Tijdens een wedstrijd van ons dier bare tweede, la-we-zegge tegen DDD (De Door Drukkers), speelde ik op de plaats, waar A.F.C. sinds Lungen grijze haren van gekregen heeftmid- voor. Ik ook overigens. Tegenover mij opereerde een spil, wiens lichaams afmetingen duidelijk de mindere wa ren van die van mij. Geen kunst, hoor, want ik ben walgelijk lang en vet, mijn broze beentjes uitgezon derd. Het spilletje (niet die van A.F.C. 6!) was me steeds te vlug af. Dat was niets bijzonders, omdat deze wekelijks-frequenterende ervaring me er mee vertrouwd had doen raken als met de weersgesteldheid in ons voch tig landje. Maar omstreeks de tweede helft be gon me dat dermate langs de huig te hangen (een mens is maar een mens), dat ik bij de stroeve strijd- om - de - bal plotseling mijn lompe lichaam in al z'n inmensheid neer stortte over het hooffie van voor noemd spil. Toen ik me even later tussen de groene grashalmen wen telde om de meer vertrouwde verti cale stand weer te gaan innemen, kreeg ik ineens dat eigenaardige ge voel van: „Mijn ogen vertellen me, dat ik alleen ben in deze kamer, maar ik weet dat er nog iemand is." In eens wist ik het, voelde ik het: het spilletje zat in me! Helemaal in me, tussen mijn borst- en rugwand, tus sen mijn keel en bekken. Anatomisch gezien, schortte er iets, maar ik had geen tijd om anatomisch te zien. Want de bal kwam op me af. De voetballer noemt zo'n bal een „hoge" bal. Ik wilde koppen, doch werd om laag getrokken, niet aan mijn broekje maar aan mijn middenrif. Ik appel leerde voor free-kick; de schreidrech- ter was echter een hardnekkigert en snapte het waarschijnlijk ook niet. Dus ik speelde maar door. Binnen- monds sprak ik: „Donderrop, wat doe je in me..."; 't hielp niets. Als ik in vrije schietpositie mijn been drei gend omhoog zwaaide voor een moor dend schot, dan werd ik van binnen uit gedwongen even „terug" te spelen op de vijandelijke doelman. Zoiets is hinderlijk en ik wilde dan ook de P in krijgen. Maar dat ging met de beste wil niet, ik had al zoveel „in". Mijn toestand maakte me prikkelbaar, en er ontstond een levendig lijf-in-lijf- werk met m'n indringer. Om te plagen stak in een vinger in mijn keel en in mijn navel, doch er werd op gebeten. Geen succes dus. Daarom wijzigde mijn tactiek; ik ging op het gemoed van mijn „insider" werken om hem af te leiden. Ik sprak over „sportieve en zedelijke plichten tegenover sportmakkers" en over „tegenwoordig toch al zo'n troep". Hij werd sentimenteel en schreide stil verschroeide tranen. Dat kon ik mer ken, omdat er tranen in m'n stem klonken, die ik niet als de mijne kon herkennen. Ja, voetballers zijn ge voelige individuen. Terwijl ik hem-in- me aan de praat hield, spurtte ik achter een throughpass aan en schoot uit volle heup. Die bal zat niet, het geen niet zo erg is (overkomt me meer), maar het was mijn enige en laatste kans geweest. En dat was wel erg. Mijn tweede man werd nijdig en riep: ,,'t Is incorrect van je om me op deze manier om de tuin te leiden. Je moet mijn situatie goed aanvoelen. Ik ben een „displaced person" en op grond daarvan in de eerste plaats heb ik asyl-recht, zoals in „De rech ten der Mens" van de UNESCO staat geschreven! Ik ben een homo sapiens en eis een menswaardige behande ling." Ik stond met een mond vol tanden-van-mezelf. Na afloop nam ik gewoontegetrouw een douche; gewoontegetrouw, omdat het bij voetballen hoort als Peek bij Cloppenburg, dunkt me. Het doorslik ken van zeep, water en kledingstuk ken voor mijn partner deed ik oot moedig en gelaten. Ik was getemd. Vrees niets, goede clubgenoten, het kwam gelukkig weer terecht. Op de hoek Amstelveense-Wandelweg wilde ik uitwijken voor een auto. Het spil letje sprong de andere kant uit dan ik en we stonden na die „split-second" ieder aan een kant van de wagen. Hij links, ik rechts. Ik gaf hem zijn kof fer en we keken elkaar eens diep in de pupillen. We schudden handen en gingen heen. Hoewel ik me van een last bevrijd voelde, keek ik nog eens om; hij ook. We hebben elkaar nog lang gegroet, net als een verliefd paar, want in tijden van moeilijk heden leren mensen elkaar beter waarderen. Mijn temperatuur en pols zijn weer in orde. Dank U. JAJA Tot vervelens toe hebben wc steeds weer die gekke liedjes over Het Ding moeten horen, en eerlijk gezegd was ik helemaal niet nieuwsgierig wat er nu eigenlijk IN zat, totdat ik door een toeval erachter gekomen b^n, dat Het Ding iets is, dat .Iedere A.F.C.-er moet weten, moet kennen.' bedoel ik!!! Letterlijk overal en overal heeft Dat Ding gezworven gerust, ge rold, gerammeld. In de gehele binnen- en buitenstad is het be kend als de bonte hond, en thans rust het bij ons in een donker hoekje van de zaak. En niemand weet het, anders waren ze er op af komen stormen, om te kijken wat er in zat. En het mooiste is, de eigenaar weet nooit, waar het is. Steevast gaat hij er een paar maal in de week op uit, om Het Ding te zoe ken, en dan vraagt hij in alle kroegjes. Soms heeft hij geluk, dan vindt hij Het Ding rustig incognito in een hoekje staan. Onopgesmukt en eenvoudig neemt hij het dan mee naar huis; voor de zoveelste maal is Het Ding aan een ont dekking ontsnapt, en de inhoud wordt uitgepakt, verzorgd en ver troeteld, om later weer woest ge molesteerd te worden. Maar nu is hij Het Ding-weer eens kwijt; het staat al 3 weken bij ons te rotten v? zijn gedegen, sinistere vorm zou een buiten staander een rilling bezorgen Edoch niet mij, want ik kèn Het Ding, al jaren: Het is de voetbalkoffer van Bouke! EEN AANGETROUWDE I L

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1951 | | pagina 11