U/at ieder A.F.C.er behoort te u/eten
Begunstiging van onse Adverteerders, houdt de Schakel in stand.
In de laatste tijd is de vraag van het amateurisme in
onze voetbalsport weer aan de orde gesteld. Het ver
trek van enkele prominente spelers naar het buiten
land heeft blijkbaar de gemoederen opgeschrikt. Ter
wijl de overgrote meerderheid nog aan de amateur
idee blijft vasthouden, zijn er enkele lieden de overtui
ging toegedaan, dat dit standpunt op de duur niet te
handhaven zal wezen. De lezer van de A.F.C.-Schakel
kent mijn standpunt, zoals ik dat reeds herhaaldelijk
in deze kolommen heb uiteengezet, nl. dat er van zui
ver amateurisme in de K.N.V.B. feitelijk geen sprake
meer is, omdat zowel de Bond zelf als de clubs in de
topklassen geheel op de publieke belangstelling, d.w.z.
de entrée's gebaseerd zijn. Naar mijn smaak is een
amateur alleen diegene, die zijn sport-beoefening ge
heel zelf betaalt. En wanneer men hierop antwoordt,
dat dit in de tegenwoordige tijd niet meer mogelijk is
en op die manier de sportbeoefening voor een groot
deel van onze jeugd om financiële redenen uitgesloten
zou zijn, dan moge ik ermee volstaan naar die talloze
kleine clubjes in de' plaatselijke bonden te verwijzen,
welke uitsluitend door bijdragen der leden in stand
worden gehouden. Mogelijk is het dus wel. Maar, dan
zou de voetbalsport nooit die vlucht hebben genomen
en nooit zo volledig tot volkssport zijn geworden, als
men aan die wel is waar voor idealisten aantrekkelijke,
doch primitieve omstandigheden had vastgehouden.
Met de belangstelling van familie-leden en vrienden,
die hun dubbeltje voor het goede doel offerden, kwa
men ook de eisen naar een zeker comfort. Wie Uwer
herinnert zich nog, dat A.F.C. een plankier rondom het
eerste veld (achter Goed Genoeg) had aangelegd en
dit met grote letters op de affiches vermeldde? Na het
plankier kwamen de eenvoudige banken, de tribunes
en tenslotte de stadions. Het publiek betaalde om van
dit comfort gebruik te kunnen maken. Ja. het betaalde
meer dan voor het onderhoud dezer inrichtingen nodig
was en dit meerdere werd in de huishouding der clubs
gebruikt. Vanaf dat moment bewoog men zich in de
vicieuze cirkel. Om publiek te trekken moest er goed
worden gespeeld. Men verlangde waar voor zijn geld.
Er kwamen traineTS, dure trainers. De beoefening van
voetbal werd ook voor de spelers attractief gemaakt.
Wanneer de eigen kweek tekort schoot, trachtte men
goede spelers aan te trekken. Het is niet nodig dit alles
nog eens uitvoerig uit te pluizen. De ontwikkeling gaat
steeds verder en nu zijn wij in het stadium gekomen,
dat de allerbesten naar het buitenland gaan, omdat
men van daar aanbiedingen doet, waarvan de betrok
kenen hier in hun maatschappelijke omgeving nooit
kunnen dromen. Ik zal de laatste zijn om de staf over
dezulken te breken, want waarom zouden zij niet van
hun uitzonderlijke capaciteiten mogen profiteren?
Wanneer iemand in het dagelijks leven buiten zijn ge
wone werkkring om, dank zij bijzondere begaafdheden
in zijn vrije tijd voor zijn huisgezin nog iets extra's ver
dient, dan vindt men dit prijzenswaardig. Voor de bij
zondere sportman is dit echter taboe, dus het is be
grijpelijk, dat spelers van topklasse helemaal omscha
kelen en hun heil elders gaan zoeken
Jaren geleden heb ik reeds op een Bondsvergadering
gezegd, dat ik meer respect had voor een speler, die na
afloop van een wedstrijd naar huis gaat en de guldens
aan Moeder de Vrouw bracht, dan voor zijn collega's,
die een duur diner savoureerden in een omgeving welke
zij anders misschien nooit zouden bezoeken, voor die
zelfde guldens (op clubkosten).
Premie-stelsel
Misschien zal men denken, dat ik een lans breek voor
een premie-stelsel. Het is mij echter duidelijk, dat ook
daaraan grote gevaren zijn verbonden. Zodra het geld
een rol speelt, gaat de zuiverheid verloren. Natuurlijk
gebeuren er thans ook ongerechtigheden. De Commis
sie voor Amateurisme erkende dit volmondig op de
laatste Bondsvergadering, met de toevoeging dat het
onmogelijk is dit te achterhalen. De Bondsvergadering
zelve verklaarde zich in grote meerderheid voor een
verscherping der bepalingen en misschien waren bij
de voorstanders wel lieden, die het zelf niet zo nauw
nemen, doch menen bij de bestaande toestand een voor
sprong te hebben op hen, die zich wel strikt aan de
bepalingen houden.
Natuurlijk is het een verschrikkelijk moeilijk pro
bleem. Tegenover het betrekkelijk geringe aantal „on
zuivere amateurs staat de grote massa van honderd
duizenden zuivere en althans volgens de gangbare be
grippen zuivere amateurs. Begrijpelijk is het, dat de
leiding van de K.N.V.B., terwille van die weinigen de
illusie van die velen niet wil verstoren. Bovendien is het
een feit, dat iedere sport door de fenomenen wordt ge
dragen en als men dus een sport populair wil maken
of laten blijven, dan zal men van die fenomenen iets
door de vingers moeten zien.
Ondertussen is men nu zo ver gekomen, dat de in
spanning welke men zich getroost om het spelpeil op
te voeren, d.w.z. de individuele prestaties der spelers
te verbeteren, het gevaar in zich draagt dat men feno
menen kweekt, voor wie onze Nederlandse voetbal
wereld te klein is om te bieden, wat zij wel in het bui
tenland kunnen vinden.
Het zou overigens interessant zijn eens te weten, hoe
onze eerste klasse spelers (om ons maar bij deze te
bepalen) over een vergoeding zouden denken. Zou het
merendeel al rijp zijn om als semi-professional een toe-
lage te' toucheren, of zouden zij er de voorkeur aan
geven om moderne amateurs te blijven, d.w.z. sport
lieden, die geen directe financiële voordelen uit de sport
trekken
Particulier initiatief.
Ten slotte nog dit. Het wil mij toeschijnen, dat in
bovengeschetste ontwikkeling ook het feit een rol
speelt, dat van overheidswege in de loop der jaren zo
weinig steun is ontvangen. Het inrichten van terreinen,
accomodaties, het engageren van oefenmeesters, etc.
werd geheel aan het particuliere initiatief overgelaten.
En dat heeft ve'el tot stand gebracht, inderdaad. Maar
terwijl de clubs de voordelen zelf hadden, droegen zij
ook de risico's. De overheid pikte alleen een vet graan
tje als belasting mee. Deze afzijdigheid moge dan in de
tijd toen voetbal nog zuiver ontspanning en genoegen
was, volkomen begrijpelijk zijn geweest, naarmate onze
sport volkssport werd en men haar waarde voor volks
gezondheid, opvoeding, etc. begon in te zien, ware een
andere houding op haar plaats geweest. Het moge dan
een utopie wezen, maar de gedachte aan gemeentelijke
sportvelden met accomodaties, oefenmeesters en wat
dies meer zij, waarvan de entree's uitsluitend voor de
sportbeoefening in het algemeen en waar nodig
tot steun aan de clubs gebruikt werden, heeft een ze
kere bekoring, al was het alleen maar daarom, omdat
de amateurs zuivere liefhebbers hadden kunnen blijven
en al die wel vermoede doch niet te bewijzen excessen
misschen vermeden waren. Maaral moge het geld
in deze utopie dan practisch geen rol spelen, de men
selijke ijdelheid in het handhaven van posities door be
stuursleden en spelers zou dan toch ook niet uitgescha
keld zijn en wij mensen zijn en blijven nu eenmaal
mensen.
Op rijm!
Laat ik nog even op de Bondsvergadering terugko
men. We hebben weer eens iets nieuws meegemaakt.
Een der afgevaardigden meende een voordracht over
de bondsvergadering van nb. zo ongeveer een kwartier,
op rijm te moeten ventileren. Aanvankelijk grote hilari
teit, doch naarmate de tijd verstreek en het eind niet
te overzien was, werd men geprikkeld totdat tenslotte
een afgevaardigde aan de voorzitter vroeg, of we nu
in een rederijkerskamer of in de Bondsvergadering van
de voetbalbond waren. De tijden veranderen wel!
I. H. GALAVAZI
6