M
Van een buitenlid
Sportïdeaal
begunstiging van ome Adverteerdershoudt de Schakel
in stand.
I ET haar gebruikelijke hardnekkigheid heeft de Redac
tie mij weder eens geflikflooid om een artikeltje en
dus zet ik mij tot schrijven, zij het met schroom.
In deze barre tijden zijn de gevoelige tenen legio en
ik heb blijkbaar een zeer grote voet, want ik hoor nog „au"
roepen, terwijl ik stellig geen „au wenste te veroorzaken.
Daarbij komt, dat in deze spannende dagen voor onze
goede club, behoedzaamheid geboden is en dit is nu juist
mijn sterkste zijde niet.
Ik wil mij dus, wat het heden betreft, bepalen tot het uit
spreken van mijn vertrouwen in de kracht van de A.F.C. en
eens een terugblik werpen.
Een situatie als wij thans tot onze verrassing moeten
doormaken, hebben wij in het verleden talrijke malen ge
kend. Maar naar mijn mening waren dan de aspecten toch
veel somberder.
Zo beschikten wij zeker niet over een elftal dat van de
kracht was als thans en al trachtten wij ons diets te maken,
dat onze uilen valken waren (zij het in de dop), toch waren
wij er innerlijk van overtuigd, dat wij een ontstellend tekort
aan goed spelersmateriaal hadden.
De publieke belangstelling was minimaal en de oude ge
trouwen op de grote tribune veel geringer in aantal dan
thans. Op de oostelijke staantribune kon men dan nog een
klein groepje leden aantreffen, dat op de zitplaatsen geen
rust kon vinden. Bij een tegenpunt stond het daar gelijk het
koor in het Griekse drama, als juist de boodschapper weer
een nieuwe ramp heeft aangekondigd.
Neen, alles stemde tot somberheid, ook de animo voor de
training, zo die er was. Ik herinner mij een seizoen, waarin
wij niet over een trainer beschikten en de resultaten weer
bedroevend waren.
Wijlen Aerts, de charmante Belg, bekend scheidsrechter
en schermleraar, was bereid gevonden onze jongens op uit
houdingsvermogen te trainen, zulks pro Deo en uit sym
pathie voor A.F.C.
Nu was het steeds mijn gewoonte op trainingsavonden
ambtshalve aanwezig te zijn. Wie schetst mijn teleurstelling
en schaamte toen op de eerste door Aerts te leiden avond
slechts 5 a 6 man verscheen. Hoewel ik al zelf niet meer
voor de veteranen optrad, was mijn besluit spoedig geno
men. Ik zocht wat spullen bij elkaar en schaarde mij op
het spaarzaam verlichte veld onder de spelers, om de op
komst nog op iets te doen lijken, mij weinig bewust van de
taak, die ik ging ondernemen.
Dat was in één woord verschrikkelijk! Na de eerste oefe
ningen begonnen mij de botten te kraken, mijn verroeste ge
wrichten te piepen, terwijl mijn onwillige spieren dreigden
te bersten en het hart mij in de keel bonste. Wat ben ik
begonnen, dat overleef ik niet, dacht ik en ik poogde dan
ook al spoedig uit te knijpen. Na behoedzaam enige stappen
achterwaarts gedaan te hebben, had ik al een been over de
afrastering en waande mij in veiligheid, toen mij het sonore
geluid van vriend Aerts trof: HEI DAAR, MENNEKE!
Vol waardigheid en alsof er volstrekt niets bijzonders aan
de hand was, plaatste ik mij daarop weder onder de spelers
en heb, vraag niet hoe, de oefeningen afgewerkt.
De hierop volgende rondjes „lopen om het veld", afge
wisseld met de obligate sprintjes, vreesde ik echter als een
genadeslag, nog afgezien van het feit, dat ik voor mijn ver
scheiden van deze aarde als een valse speler zou zijn ont
maskerd.
De enige uitweg was dus een nieuwe poging tot ont
vluchten. Zo sukkelde ik na de start mee tot de eerste bocht,
begon aan een schoenveter te morrelen en verdween ijlings
achter de tribune, waar de duisternis mij in haar veilige
armen opving. Tegen de tribune geleund, heb ik daar grin-
nekend uitgerust.
Begrijpelijkerwijs was echter bij het naar huis gaan mijn
stemming niet van de beste en al mijmerend ontwierp ik al
plannen voor een nette teraardebestelling van onze oude
club. Waar zwartgalligheid mij nu eenmaal niet ligt, laste
ik bij de laatste eerbewijzen een kleine ceremonie in, waarbij
mij tevens de laatste Nobelprijs werd uitgereikt, wegens mijn
stille heldendom.
Het is alles gelukkig toch beter afgelopen, met uitzonde
ring dan van die Nobelprijs.
Als we bedenken, hoe verheugend bij de training de op
komst van onze flinke jongens nu is, dan hebben wij, zou
ik zeggen, thans heel wat minder reden tot bekommernis.
Onwankelbaar is althans, ik durf het herzeggen, het ver
trouwen van: BUITENLID (West).
K weet niet, lezers en lezeressen, hoe U Uw vrije Za
terdagmiddag doorbrengt, maar naar ik hoop
toch zeker niet, zoals enkele onzer leden de laatste
tijd doen.
Want het geviel mij, dat ik op een Zaterdagmiddag mijn
schreden richtte naar het Stadion. Het was regenachtig en
vies, donker weer en het machtige bouwwerk van Wils lag
daar stil en verlaten. Maar ergens op het Stadioncomplex
klonk evenwel het lied van de arbeid. Stilletjes sloop ik door
een heg, haalde mijn broek open aan een berg prikkeldraad
en stond toen tegen de Schinkel aan. Voor mijn oog ont
waarde ik een woestenij, zoals men ze in de zwaarst getrof
fen oorlogsgebieden maar zelden ziet. Ik begreep toen ook,
waarom al dat prikkeldraad daar gelegen had. Het was
dat stukje van het stadion, waar onze bezetters in oorlogs
tijd hun motoren lieten proefdraaien.
Mijn oog zag ongeveer tien jonge mannen aan het gra
ven. Waren dit geïnterneerden, die landmijnen aan het op
graven waren? Maar ik zag geen mannen met geweren of
zo. Wat was het dan? Plots herkende ik er één. Het was
de zoon van de „Meester met een schop in zijn hand, pro
berend een hoop zand weg te scheppen. Het ging niet vlot.
Hij zou hier zeker geen broodwinning aan hebben, want dan
kon hij beter in de steun gaan, constateerde ik. Maar zie,
daar kwam zelfs een fotograaf aan en hij kiekte dit tafreel.
Zag ik het wel goed? Was dat niet dezelfde man, die ik
Zondag op A.F.C. ontmoet had? Die maar zo te bellen zat
met zo n oude bel. Ja, inderdaad, hij was het. Ook hij pakte
een schop en ging graven. Maar toen ontdekte ik er nog
veel meer. Ik zag de aanvoerder van ons Eerste ook. Hij
werkt Zondags harder dan daar in die woestenij. De druk
ker van onze Schakel zag ik ook. Hij probeerde in zo n
kortst mogelijke tijd zoveel mogelijk gereedschappen te pro
beren. Ik keek uit naar het bord waarop ik zou kunnen le
zen door wie dit werk aanbesteed was. Zoiets was echter
niet aanwezig dus wist en begreep ik nog niet, wat al die
A.F.C.-ers daar deden. Plots begreep ik alles.
Uit de hoek van dit bouwland kwam iemand gelopen ach
ter een kruiwagen vol met stenen. Deze man was niemand
minder dan Wim Staats, de man die dag en nacht in touw
is voor zijn A.C.C. Hij en niemand anders moest de uit
vinder, aannemer en uitvoerder van dit werk zijn. Allen de
den precies zonder dwang wat hij zei. Men werkte echt voor
z n plezier, begreep ik. Toen ontdekte ik ook het begin van
een cricketpitch.
Ben toen weer zachtjes weggeslopen en schaamde mij diep.
Straks in de zomer sta ik te oefenen in Neerlands mooiste
en beste cricketkooi, zonder dat ik aan de bouw hiervan
ook maar één cent gegeven heb. Laat staan één vierkante
centimeter zand weggegraven heb. SPION.
12