DE GROOTE SLAG ACHTER HET STADION
OF: A.C.C. III PLEEGT ZELFMOORD.
A.C.C. III ging tegen V.R.A. III spelen en
ik werd om kwart voor elf tot invaller
captain gepromoveerd, daar de echte cap
tain er niet was.
Een jeugdig A.C.C. begon te batten en
sloeg 91 runs bijeen. Na ons goed gevoed te
hebben, speciaal met vruchten der familie
Scheepstra, werd begonnen met de tegen
partij uit te gooien. Hun score kwam angstig
dicht bij de onze. Op 89 stonden de laatste
V.R.A.-ers op de mat. Een zenuwachtige
stilte (welke, zooals later bleek, een storm
voorafging) heerschte achter het Stadion.
Toen, talrijke gracieuse huppelpasjes van
vriend Weverink, een knal, de off-stump
weg. De volgende seconde zweefde alles wat
A.C.C. was in de lucht. De eerste overwin
ning van het derde. Wat een zalig moment
heb ik toen beleefd. De spelers kwamen mij
gelukwenschen en ik moest als maar handen
drukken: ik voelde mij groot!
De V.R.A.-captain ging den tijd uitreke
nen en kwam tot een calculatie van ,,nog 1
uur 30 minuten", terwijl scorer Dorlas het
niet verder bracht dan 1 uur 29.
,,Niet kletsen", zei ik flink. ,,1 uur 30 is
juist". Wist ik wel wat ik deed met deze
toegift van 1, zegge één minuut? Had ik
slechts even de toekomst kunnen lezen.
V.R.A. ging het nog eens probeeren, en onze
jongens waren zeer voldaan nogmaals te
mogen batten, daar ik hun vertelde, dat de
overwinning toch binnen was! Onze batslie-
den waren zeer verheugd over de overwin
ning, zoo verheugd zelfs, dat zij vergaten
rechte ballen te raken, en in precies 60 mi
nuten zaten wij allen aan den kant voor 61
runs. Weer werd tijd uitgerekend met als
slotsom: ,,nog precies 30 minuten speeltijd".
En daarin moest V.R.A. 64 runs maken om
te winnen. Dat is totaal onmogelijk, dacht
ik, arme onnoozele.
Wat er zich in dit beruchte half uur heeft
afgespeeld tart alle beschrijving. Een cri
cket-hel barstte los. De V.R.A.-ers ranselden
op de meest verschrikkelijke wijze. Met
ware doodsverachting werd gerund. De
boundary werd afgezet door een schaar van
kleine V.R.A.-supporters, welke buiten de
lijn keurig meefielden en een oorverdoovend
lawaai maakten. Practisch iedereen achter
het Stadion werd door een cricketrazernij
bevangen. Batslieden lagen languit op de
mat om hun „home" te bereiken. Umpires
juichten en sprongen bij het aangeven van
boundaries. „Next" batslieden slopen on
hoorbaar op geheimzinnige wijze het veld
binnen om hun gesneuvelde broeders direct,
maar dan ook direct, te vervangen. Werden
de palen uit den grond getrokken of gegooid,
geen umpire die kans zag eraan te komen.
De batslieden stampten in twee seconden
met wilden blik de dingen weer in den
grond en sommeerden de bowlers oogenblik-
kelijk te smijten. En onze bowlers smeten,
als maar harder en alsmaar onzuiverder. De
zenuwen hadden hun vrijen loop. Het leek
een cricket-stierengevecht. Onze fielders
renden als wilden over het veld: stonden
nooit op hun plaats: gooiden van twee meter
afstand op verschrikkelijk harde wijze langs
het wicket, op het moment, dat twee V.R.A.-
lieden in één crease omhelzden. Boundary-
fielders grepen zeker zes maal naar een bal,
om hem dan uiteindelijk hard over de boun
dary te trappen, welke aldaar onmiddellijk
verwerkt werd door het juichende keurleger
van out-line-fielders. De score vloog om
hoog, er was geen houden meer aan. Daar
stond ik nu als captain, machteloos. Op dit
moment, waar iedereen was aangegrepen
door een wild cricket-spook, was elk woord
nutteloos. Ik mijmerde: wanneer cricket
steeds zóó gespeeld wordt, is het het popu
lairste spel van de wereld en kan A.C.C.
per Zondag op 20.000 man publiek rekenen.
Ik schoot wakker door een gillende juich
kreet van den umpire: „de zestig op". De 60
kwam op het scoringbord te hangen. Ik
beefde, koud angstzweet parelde op mijn
voorhoofd.
Stop, riep ik, wachten! Ik holde naar de
score en groeg naar den tijd. Dorlas, bleek
en beverig, stamelde: „Nog 1 minuut 10 se
conden en zij hebben nog twee runs noodig".
„Verloren", dreunde in mijn arme hoofd,
,,weg ben je met je heele elftal". Ik duizelde.
Maar, spelers van A.C.C. III, hier moet ik
een bekentenis doen. Op dit verschrikkelijke
oogenblik heeft jullie captain totaal, maar
dan ook finaal gefaald. Wat ik had moeten
doen? Zie hier.
Op dat moment had ik rustig met groote
passen mij midden op de mat moeten plaat
sen, en had tegen Piet Sanders, (de zoon
hoor) moeten zeggen: „Ongelooflijk stom
staat je veld uit, dat zal ik wel eens veran
deren". Dan had ik de fine-leg over het
hoofd laten komen en hem verboden hard
te loopen. De slips had ik naar de boundary
A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!
- 22 -