Een bloeiende, prettige, goed gefundeerde, groote vereeniging eenerzijds, zeer beschei den prestaties in de competities anderzijds, ziet daar in enkele woorden de A. F. C., zooals zij reilt en zeilt! Het is duidelijk, dat de vraag, of er een bepaalde oorzaak voor deze schijnbaar on begrijpelijke tegenstelling aanwezig is, voor ons van het grootste belang is en zelfs van beslissende beteekenis voor de toekomst kan wezen. Het is dan ook mijn bedoeling deze vraag eens nader te bekijken. Een vereeniging, welke zich ten doel stelt zich op een bepaalde tak van sport toe te leggen, doch laten wij ons maar bij voet bal bepalen heeft in de eerste plaats de taak haar leden zooveel mogelijk in de ge legenheid te stellen, deze sport te beoefenen, niet alleen, maar ook om het gepresteerde tot een zoo hoog mogelijke trap van volma king op te voeren. Ieder lid heeft daarbij den plicht (als het een goed sportman is, lijkt mij het woord plicht niet eens op zijn plaats, daar de drang daartoe dan wel van zelf aanwezig is), om zich geheel voor dit doel, hetwelk met zijn eigen streven paralel loopt, te geven. Dus een uit het ware hout gesneden voetballer zal om te beginnen, zijn spel zóó trachten op te voeren, dat hij een plaatsje in een zoo hoog mogelijk elftal waardig wordt, en heeft hij dit bereikt, dan zal hij er een eer en ge noegen in stellen om, met zijn medespelers te zamen, dit elftal in de hoogst bereikbare klasse te doen spelen. Ieder succes in dezen zin behaald (dit geldt trouwens voor ieder elftal, hoe hoog of laag ook), moet voor den echten sportman de hoogste voldoening we zen, niet alleen voor hem persoonlijk, maar ook omdat hij er zijn club een stap verder mee brengt. In de tweede plaats, doch zeker van niet minder belang, moet de vereeniging zich er op toeleggen onderlinge vriendschap en saamhoorigheid onder de leden te kweeken, kortom zij moet een gezellige, aantrekkelij ke vereeniging zijn. De leden moeten er als het ware in „vastgroeien", zoodat zij, zelfs nadat zij de actieve beoefening der sport hebben moeten opgeven, toch dezen vrien den- en kennissenkring niet meer kunnen missen en de lust in zich gevoelen de club op andere wijze van dienst te zijn. Waar een sportief succes dikwijls slechts voorbijgaand kan zijn, is een goede, prettige geest een hechte band voor jong en oud van blijvende waarde. Wordt nu deze tweeledige doelstelling bij A. F. C. wel altijd voor oogen gehouden en op de juiste wijze nagestreefd? Mijn ant woord daarop kan niet bevestigend luiden en daarmede zijn onze bescheiden sportieve suc cessen, bescheiden ondanks het in ruime mate aanwezig zijn van geschikt materiaal, voldoende verklaard. Maar al te dikwijls toch komt het voor, dat de spelers meer voor de „gezellige" zijde van hun lidmaatschap voelen en daardoor de sportieve welke toch juist voor hen de hoofd zaak moet zijn, in het gedrang laten komen. Men weet de scheiding tusschen beide ge bieden niet voldoende te trekken, wat toch inderdaad zoo broodnoodig is. Wil men goed voetballen en heeft men aspiraties voor hoo- gere elftallen, welaan, laat men dan ook iedere gelegenheid aangrijpen, om zijn spel op een hooger plan te brengen, Oefent, traint, zorgt voor een goeden geest in uw elftal en vergeet niet, dat men, om tegenwoordig in de voetballerij iets te bereiken, uithoudingsver mogen en enthousiasme, gepaard of liever ontstaan uit een heilig willen, noodig heeft. Deze laatste eigenschappen zijn nu eenmaal een gebiedende eisch geworden, want maar al te dikwijls zijn zij meer waard, dan tech niek en tactiek. Slechts indien gij een even vurig spel als uw tegenpartij kunt ontwikke len, zullen techniek en tactiek den doorslag geven. Om te bewijzen, dat mijn meening wel de gelijk op feiten berust, behoef ik slechts te wijzen op het falen onzer trainingsavonden. Noch de attractie van ons verlichte veld, noch de prettige oefeningen onder leiding van den heer Aerts, zijn in staat geweest de strijdlust onzer spelers in het algemeen voor het sportieve doel aan te wakkeren. Het zij verre van mij, de fout alleen bij de spelers te willen zoeken. Ook Bestuur, Elftalcommissie en last but not least de Cap tains, zijn mogelijk in deze te kort gescho ten. Misschien hebben ook zij genoemde grenslijn niet juist weten te onderscheiden, of beter gezegd het verschil tusschen plicht en genoegen in onvoldoende mate als maat staf bij de appreciatie van spelers gebruikt. Het is niet voldoende de gelegenheid tot oefenen en trainen te scheppen, men moet ook zorgen, dat er spelers zijn, die zich deze gelegenheid ten nutte maken. Hebben zij die aangewezen zijn, om de animo bij de spelers op te wekken, zich daarvan voldoende re kenschap gegeven? Is onze organisatie wel voldoende ten opzichte van het materiaal in onze lagere elftallen? Ook op dit laatste gebied lijkt mij een A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1930 | | pagina 2