Stille Kracht. Daar zwamde ik druk over homopathie Opende al mijn welsprekendheidssluizen, Helaas, slechts golven van antipathie Kwamen daardoor naar binnen buizen. Mijn argumentatie liet het Parlement koud, Toen stelde 'k de motie van vertrouwen, Daarop zei zje (omdat ze zooveel van me houdt) „Ga je gang maar, maar wordt niet ver- kouwen 's Zondagsmorgens kroop ik vroeg uit de wol, Het regende „handspaken en wijven" Het parlement zei natuurlijk „Je lijkt wel dol!" En 'ik: Och droog kan 't aan boord toch, niet blijven!" Bij mijn schoen vastrijgen zei ik al „Proost" Om me zelf toch maar moed in te praten, Toen nam -ik hartroerend afscheid van moe der en kroost En sloop heen door de drijfnatte straten. Natuurlijk was ik tijdig aan de boot, De opkomst die was prachtig, Wel negentien personen groot. Wat een gezelschap, allemachtig! Vraagt Kreymborg's Abonnementstarieven Onverhoogde Prijzen. Schitterende Coupe Daar was natuurlijk het hoffie „Piet" En dan de „Drie Gebroeders" Gé, Ernst, I, Dik, ja ;k weet al niet, 'Nog tal van andere loeders. Intusschen loeide ferm de wind En regende het dikke droppen, Doch die verdampten zeer gezfwind Op d' onuitgeslapen, warme koppen. Onze jaarlijksche metgezel met de toetere toe t Mankeerde (Nic miste hem terdege), Hij vond zeker het weer niet al te goed Of zijn toeter kan niet tegen den regen. Zoo kwamen we muziekloos in Schellingwou Waar Visser op ons stond te wachten, En Jkropen toen gauw in zijn Marker prauw. Het goot nog steeds, maar wij lachten! Want Fred verscheen, in het wit gehuld, Als tartte hij alle stormen en vlagen, We hebben ons toen tranen gebruld, Doch hadden geen tijd hem te plagen. Want onmiddellijk werd, der traditie ge- trouw, De bemanning voor de mast geblazen, En onder leiding van Schaf dronken we gauw De eerste hap bier uit flesschen of glazen. Er verkleedden zich nog een stuk of drie, twee Piet verscheen op roodtrijpen sandalen, 't Leek wel een euneuch of Jordaansche mousmé, Alleen ontbraken de kralen. Zoo trokken we het sopje op Terwijl de regen striemde, Maar ondanks steeg de vreugd ten top, Hoe ook de stormwind priemde. We waren nauwelijks buitengaats, Toen we aan een der verre kusten Een man ontdekten, die zijn armen bewoog,. Alsof hij er wel eentje lustte. Ernst werd in het kraaiennest gestuurd, En schreeuwde over de majem; En riep, nadat hij wat had getuurd, ,,'t Is Fons, hij vraagt om jajem!" Na veel gesmoes met den kaptein Zijn we hem toen maar op gaan pikken, Omdat hij zooveel van haring houdt, Waarvan we net zouden gaan bikken. We haalden Fons met hoeratjes in En toonden hem Buijsman's ton, Waarop die snoodaard geschreven had: „NIET ZETTEN IN DE ZON". Met zijn twintigen zjetten we de tocht nu voort, De bekende muzikanten verschenen 't Hoffie zorgde intusschen voor de Ha~ A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders! Van een smaakvol gekleed heer gaat een zekere stille kracht uit, die ongetwijfeld tot zijn welslagen in het leven van groot belang is. Zorg ook voor die stille kracht in üw leven. Laat Kreymborg's Kleeding, van prima coupe, een voudig en smaakvol, ook üw stille kracht zijn Kreymborg kleedt U goed en goedkoop!

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Schakels (clubbladen) | 1927 | | pagina 6