partij tusschen zich en den doellijn der tegen
partij hebben, en vóór den bal zijn.
Is een van deze 3 factoren niet aanwezig,
dan kan er van buitenspel geen sprake zijn.
Men staat dus altijd buitenspel, wanneer men
zich bevindt op de vijandelijke speelhelft met
minder dan 3 spelers der tegenpartij (onver
schillig welke) tusschen zich en den doellijn,
en men is vóór den bal. Heeft men twee
spelers der tegenpartij tusschen zich en den
doellijn en staat men op één lijn met den der
den, dan is men buitenspel, want men moet
ze alle drie tusschen zich en den doellijn
hebben.
Buitenspel staan op zich zelf is echter niet
strafbaar, zooals we zagen. Strafbaar even
wel is men, wanneer men buitenspel staat en
den bal van een partijgenoot krijgt toege
speeld. Men lette vooral hierop, dat het bui
tenspel staan rnoet worden beoordeeld op
het oogenblik, dat de bal door dien partij
genoot gespeeld wordt. Immers, wanneer
men op het moment, dat de bal toegespeeld
wordt, niet buitenspel staat, doch als men
den bal ontvangt, wel. dan is dat geen straf
baar buitenspel. Ook is het noodzakelijk, dat
een partijgenoot den bal het laatst speelt.
Krijgt men den bal in buitenspelpositie van
een tegenstander, dan is men wederom niet
strafbaar. Voorts is men nog strafbaar, wan
neer men buitenspel staande (ook al krijgt
men den bal niet) op eenigerlei wijze aan
het spel deelneemt of hindert. Dit geheel
naar het oordeel van den scheidsrechter.
Let er verder op, dat men nooit buitenspel
kan staan bij een doelschop (uittrappen van
den keeper), ingooien en bij een hoekschop.
Het is nog van belang te weten dat men,
in buitenspel-positie staande, niet in spel komt
alleen door het feit, dat men weer 3 of meer
tegenstanders tusschen zich en den doellijn
krijgt. Wanneer men bijv. den bal in buiten
spel-positie krijgt, en de positie der spelers
zou zich onder het rollen van den bal plot
seling zoo wijzigen, dat men weer in spel
staat, dan zou men strafbaar zijn, indien men
den bal aanraakte; eerst moet deze aange
raakt worden door een anderen speler. Daar
door raakt men dan weer in spel.
Er zijn nog enkele dingen hieraan toe te
voegen. Wanneer echter voorloopig alle
spelers bovenstaand nagaan en in hun hoofd
prenten, dan staat er na vandaag geen
A.F.C.-er ooit meer buitenspel.
OBSERVER.
Ons Dagelijksch Bestuur.
Aangezocht door de Schakel-redactie in dit
Jubileumnummer eenige regelen te wijden
aan ons Dagelijksch Bestuur, zijnde Voor
zitter, le Secretaris en Penningmeester, is
het mij een aangename taak aan dit verzoek
te voldoen, gezien het feit, dat het materiaal
hier als het ware voor het grijpen ligt. Uit
den aard der zaak evenwel is mij slechts een
beperkte ruimte ter beschikking gesteld en
moet ik het vele, dat ik zou kunnen zeggen,
in een klein bestek verwerken.
Wie, zooals ik, het voorrecht had de Hee-
ren G. N. Scheepens, I. H. Galavazi en J. G.
M. Bosch van zeer nabij gade te slaan bij
hun werkzaamheden in het welzijn der
A.F.C., kan weten, wat dit driemanschap
speciaal in de moeilijke jaren, die naar wij
hopen thans achter ons liggen, voor onze
vereeniging gedaan heeft. Na een periode
van kortstondigen voorspoed, toen wij als le
klasser op een keurig ingericht terrein troon
den, trad een débacle in, als gevolg van de
geringe resultaten op het groene veld. Van
de eerste klasse terug naar de overgangs
klasse, na 1 jaar wederom gedegradeerd naar
de tweede klasse. Zou de oude goede A.F.C.
gedoemd zijn naar de (toenmaals) laagste
aideeling van den N.V.B. te verhuizen, om
ten slotte onder te gaan in een roemloos einde?
Indien niet mannen met de capaciteiten van
het bovengenoemde driemanschap het roer
van het oude A.F.C.schip gehanteerd had*
den. zou dit einde onvermijdelijk zijn ge
weest. Wij weten thans, dat dit niet is ge
schied, gelukkig, hoewel de resultaten van
dit jaar niet van dien aard zijn als sommigen
onzer grootsten optimisten wel hadden ge
droomd; maar toch kan thans gezeg worden,
dat wij, inplaats van met angst naar den
afgrond te staren, met vertrouwen op de
kracht van onze verjongde vereeniging, naar
den top van den berg kunnen zien. Ziedaar
het resultaat van het werken van Schaf, I. en
Gé, om ze eens te betitelen met de namen,
waaronder ieder goed A.F.C.-er ze kent.
Van onzen voorzitter nog veel te zeggen
ware ganschelijk overbodig; vele welverdien
de pluimen zullen hem bij ons komend feest,
naar wij vertrouwen, nog op den hoed wor
den gestoken.
Iets wat onze feestvreugde eenigszins
moet tempelen, is het feit, dat onze le Secre
taris, om redenen van particulieren aard,
zich genoopt ziet voor zijn functie te bedan
ken, nadat hij tien jaar deel zal hebben uit
gemaakt van het college der A.F.C.-bestuur-
A. F. C.-ers, begunstigt onze adverteerders!