Want aan boord voor de distributie van
koffie,
Kan je nu eenmaal niet zonder „hoffie".
Gelukkig was een der aanwezige heeren
Bereid de centrale verwarming te soig-
nceren
En zich speciaal met de koffie te occu-
peeren,
Teneinde de verkleumden hiermee te
masseeren.
Zoo met ons twaalfen, alleen, zonder
vrouw,
Trokken we dan naar Schellingwou,
Waar Visser ons al stond te verbeiden
En ons fluks naar zijn kruiser leidde.
Toen eensklaps met een schorre kreet
Iemand een ontdekking deed.
Wat was het geval? De groote kist
Met bier en eieren werd vermist
En natuurlijk durfde niemand het aan
Om zonder die op zee te gaan.
Goddank werd de vondeling gauw bespeurd
En met vereende krachten aan boord
gesleurd.
Visser met zoon heesch de zeilen op
En weldra dobberden we op 't ruime sop.
De provisiekist werd geopend en de
secretaris
Belastte zich met het opmaken van den
inventaris.
Het juiste aantal eieren is echter nooit
gevonden,
Want die werden al tellende verslonden.
Vervolgens werd het bier gekeurd;
Toen kwam de koffie aan de beurt.
Gedurende al deze tafreelen
Zat Arie als maar fluit te spelen
Onder begeleiding van de clarinet,
Die Peet aan 't mondje had gezet.
Het koffiebad was overvloedig
En toen die op was begon men moedig
Aan wat Ernst noemt zijn morgendrank,
Die met veel gefluit en luid gejank
Door 't onderhoffie werd rondgediend,
Zoodat spoedig de bodem was te zien,
Want ze waren er allen bij als de kippen,
Intusschen waren de fotografen lustig aan
het knippen,
Soms drie tegelijk, waarbij merkwaardig
was,
Hoe de zin voor kunst bij die heeren
vaardig was.
Met kennersblik namen ze de mooiste
standen,
Vooral fluitende of met een glas tusschen
je tanden
Stond je vaak op de plaat voordat je het
wist,
En merkte je het, dan hadden ze zich
vergist,
Dat beweerden ze tenminste, maar wie
de foto's beziet,
Die weet wel beter en gelooft ze niet.
Zoo tegen twaalven, met een vaart van
zeven knoopen
Zijn we dan Volendam binnengeloopen,
Waar de trainer, dien we hadden mee
genomen,
Van zijn verwondering haast niet kon
bekomen.
Nol kiekte gauw een paar frissche vis-
scherinnen
En de anderen trokken Spaander binnen,
Waar nog even het een en ander werd
genoten
En waar met algemeene stemmen werd
besloten,
Dat de koffie en het bier van dit visschers-
oord
Niet konden tippen aan de consumptie
aan boord.
Toen zijn we kiekende nog wat het dorp
gaan bekijken
En een bruiloft met onze tegenwoordig
heid gaan verrijken,
Waarna we maar weer aan boord zijn ge
klommen,
Over planken, booten, botters en bom
men.
Nog één kiek tot afscheid en met de zeilen
in top
Joegen we weer het Zuidersoppie op.
De wind was geruimd, zoodat de lui op de
voorplecht gelegen,
Af en toe door het buiswater werden
gezegend,
Tot groote spijt van de passagiers achterin.
Enfin, die kregen ook hun zin,
Want omdat voor het spuitwater, in
massa's voorradig,
Weinig afnemers waren, begon men
overdadig
Elkander met dat vocht te bespuiten,
Zoodat Arie het S.O.S.-signaal moest
fluiten.
Tegen tweeën werd de Fosco-bemanning
wat wee
En slurpte emmers Fosco met melk, spuit
of met alle twee,
Zoo erg, dat de echte zeelui er van stonden
te beven,
Er was dan ook zeker van de Fosco niets
over gebleven,
2